De rechtbank is op basis van het dossier en het onderzoek op de zitting tot de conclusie gekomen dat wettig en overtuigend is bewezen dat (achtereenvolgens) vijf verschillende boilerrooms actief zijn geweest.
Vanuit deze, door de rechtbank als criminele organisaties aangemerkte boilerrooms zijn in het bijzonder veel Nederlandse beleggers opgelicht voor (zeer) grote geldbedragen. Dat gebeurde bij de verkoop aan hen van financiële (beleggings)producten, zoals aandelen, obligaties en vrijwillige CO2 emissierechten. Bij die verkoop werd aan de meeste beleggers een valse voorstelling van zaken voorgespiegeld – een zogenoemd samenweefsel van verdichtsels – dat hen ertoe overhaalde tot de aankoop van het product over te gaan. Zo werd bijvoorbeeld meegedeeld dat sprake was van een uitgifte (emissie) van aandelen, terwijl in werkelijkheid sprake was van verkoop van aandelen van een bestaande aandeelhouder. Een ander voorbeeld is dat beleggers werd voorgehouden dat hun inleg volledig of grotendeels zou worden besteed aan de aankoop van het product, terwijl in werkelijkheid 50% of meer van hun inleg in handen zou komen van de betrokken verdachten.
De boilerrooms (criminele organisaties) hielden zich, naast het plegen van oplichting, in de meeste gevallen ook bezig met het plegen van valsheid in geschrifte, onder andere in verkoopbrochures. Daarnaast was in sommige gevallen ook het opzettelijk overtreden van de Wet financieel toezicht (Wft), door opzettelijk zonder de vereiste vergunning te handelen, onderdeel van het oogmerk van de criminele organisatie.