De hoofdverdachte, die meer dan 40 jaar in dienst was bij de universiteit, regelde voor zijn zoon (Michel G.) en diens vriendin (verdachte S.) banen bij de bedrijven van verdachten J. en P. Die bedrijven kregen in ruil jarenlang klussen en aanbestedingen gegund bij de universiteit. De zoon en vriendin hoefde nagenoeg niet te werken voor hun loon. Dat loon werd vervolgens, met een opslag voor de frauderende bedrijven, doorberekend aan de Rijksuniversiteit.