Saban B. en zijn medeveroordeelden Hasan B., Bekir I. en Ufuk T. zijn in 2010 door het gerechtshof in Arnhem veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens mensenhandel, deelname aan een criminele organisatie en het dwingen van vrouwen tot prostitutie. De bedragen die de rechtbank nu van de vier terugvordert zijn gebaseerd op een schatting van de wederrechtelijke inkomsten die de veroordeelden hebben verkregen uit de door hen gepleegde misdrijven. Deze schatting is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen zoals verklaringen van slachtoffers en getuigen over het bedrag dat de misbruikte vrouwen per dag voor de veroordeelden verdienden.

Volgens de raadsman van Saban B. had het gevorderde bedrag lager moeten uitvallen, omdat hij in gemeenschap van goederen is getrouwd met één van zijn slachtoffers. Daarom zou hij recht hebben op de helft van haar inkomsten. De rechtbank achtte het echter voldoende aannemelijk dat al de inkomsten van het slachtoffer enkel aan Saban B. ten goede kwamen en is van mening dat het hele bedrag op hem kan worden verhaald.
Ook had er volgens de raadsman bij het vaststellen van de wederrechtelijk verkregen winst rekening gehouden moeten worden met hogere kosten voor het levensonderhoud van de slachtoffers en de kosten die Saban B. maakte bij de inkoop van één van de vrouwen. De rechtbank verwierp deze verweren.