Laden...

Jaarverslag Wrakingskamer 2022

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Rotterdam > Over de rechtbank > Jaarverslag Wrakingskamer 2022

Inleiding

Dit is het jaarverslag van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam. 

Dit jaarverslag betreft het jaar 2022. Dit jaarverslag is opgesteld om meer duidelijkheid te verschaffen, met name met betrekking tot de hoeveelheid en het soort wrakingen die aan de wrakingskamer zijn voorgelegd in het achterliggende jaar. Daarnaast bespreekt dit jaarverslag de behandelde verschonings-verzoeken. 

Dit jaarverslag heeft betrekking op de werkzaamheden van de wrakings- en verschoningskamer op beide locaties van de rechtbank Rotterdam.


>Alles uitklappen
  • Gedurende het jaar 2022 hebben zich in de samenstelling van de wrakingskamer ten aanzien van de rechters verschillende mutaties voorgedaan:

    • mr. I.K. Rapmund is per 1 januari 2022 teruggetreden als lid van de wrakingskamer;
    • mr. K. Bezuijen is per 1 juli 2022 teruggetreden als lid van de wrakingskamer;
    • mr. M.B. van den Enden is op 12 juli 2022 benoemd als lid van de wrakingkamer;
    • mr. G.A.F.M. Wouters is per 1 september 2022 teruggetreden als lid van de wrakingskamer vanwege vertrek naar het Gemeenschappelijk Hof op St. Maarten;
    • mr. W.M.P.M. Weerdesteijn is per 1 november 2022 teruggetreden als lid van de wrakingskamer vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
    • mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. W.J.M. Diekman zijn op 15 november 2022 benoemd als lid van de wrakingskamer;
    • een aantal rechters van de wrakingskamer is gedurende het jaar 2022 overgestapt naar een ander team binnen de rechtbank.
    Mede door deze mutaties was de wrakingskamer per 31 december 2022 samengesteld als volgt:

    Algemeen voorzitter:

    mr. W.J.J. Wetzels, team kanton 1

    Plaatsvervangend voorzitters:

    mr. A.P. Hameete, team bestuur 2
    mr. R.R. Roukema, team kanton 2

    Leden:

    mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, team bestuur 1
    mr. M.G.L. de Vette, team bestuur 2
    mr. E.I. Mentink, team kanton 1
    mr. M. Fiege, team kanton 1
    mr. P. Joele, team kanton 2
    mr. drs. E. van Schouten, team kanton 2
    mr. W.P.M. Jurgens, team kanton 2
    mr. E.A. Vroom, team kanton 2
    mr. dr. P.G.J. van den Berg, team kanton 2
    mr. M. de Geus, team handel & haven
    mr. J.F. Koekebakker, team handel & haven
    mr. P.C. Santema, team handel & haven
    mr. drs. J. van den Bos, team handel & haven
    mr. N. Doorduijn, team handel & haven
    mr. A.J.P. van Essen, team handel & haven
    mr. W.J. Roos-van Toor, team insolventie
    mr. A. Buizer, team familie
    mr. M.B. van den Enden, team familie
    mr. A. Verweij, team jeugd
    mr. E. Rabbie, team straf 1
    mr. M.C. Franken, team straf 1
    mr. K.A. Baggerman, team straf 2
    mr. A.M.H. Geerars, team straf 3
    mr. W.J.M. Diekman, team straf 3
    mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, team kabinet RC

    Secretariaat:

    Gedurende het jaar 2022 heeft J.A. Faaij de functie van algemeen secretaris van de wrakingskamer vervuld voor beide locaties van de rechtbank.
     
    In 2021 hebben mr. A. Versloot, mr. N. Jallal, mr. H.C.C. Pang-Kan, mr. M.L.F. de Leeuw,
    mr. H.E.M. Broeders, mr. P. Blijleven, mr. E. Elenbaas en mr. P. Stehouwer gedurende het gehele jaar de functie van griffier van de wrakingskamer vervuld.
     
    Mr. D. Ince, mr. M.M. Schalk en mr. R.W.H. van Rijkom zijn op 12 juli 2022 benoemd tot griffier van de wrakingskamer.
     
    Teruggetreden als griffier van de wrakingskamer zijn in 2022:
    • mr. Y. Doğanyiğit per 1 juni 2022 en
    • A-L.H. Wilkens per 15 augustus 2022. 

  • In 2022 vonden de zittingen van de wrakingskamer op de locaties Dordrecht en Rotterdam plaats volgens een tevoren vastgesteld zittingsrooster.
     
    Het rooster van zittingen ging voor de locatie Rotterdam in beginsel uit van gemiddeld één zitting van de wrakingskamer per twee à drie weken.
    In 2022 zijn er op de locatie Rotterdam 23 van deze ingeroosterde zittingen gepland. Acht van deze zittingen werden uiteindelijk geannuleerd bij gebrek aan te behandelen wrakings-verzoeken.
     
    Het rooster van zittingen ging voor de locatie Dordrecht uit van één zitting van de wrakingskamer per maand.
    In 2022 zijn er op de locatie Dordrecht 11 van deze ingeroosterde zittingen gepland. Acht van deze zittingen werden uiteindelijk geannuleerd bij gebrek aan te behandelen wrakingsverzoeken.
     
    Naast deze ingeroosterde zittingen werd door de wrakingskamer zeven maal een extra zitting – dat wil zeggen buiten het zittingsrooster om, maar niet op de dag van de indiening van het wrakingsverzoek – georganiseerd voor de behandeling van verzoeken, die wel enig uitstel konden velen, maar niet tot aan een ingeroosterde zitting. Drie extra zittingen vonden plaats op de locatie Dordrecht en de overige vier werden gepland voor de locatie Rotterdam. Eén van die Rotterdamse extra zittingen ging uiteindelijk niet door omdat de wrakingskamer voor aanvang van de zitting werd gewraakt.
     
    In 2022 heeft de wrakingskamer geen kamer hoeven te formeren voor de behandeling van een wrakingsverzoek dat geen enkel uitstel kon dulden (een zogenaamde ‘ad hoc’ zitting).
     
    De wrakingskamer is in 2022 acht maal verzocht voor een zitting een college  “stand-by” te hebben om een wrakingsverzoek – met de indiening waarvan werd rekening gehouden – aanstonds te kunnen behandelen. Zes van die verzoeken betroffen zittingen op de locatie Rotterdam en twee verzoeken ten aanzien van zittingen op de locatie Dordrecht.
    In één geval kon niet aan het verzoek worden voldaan omdat er geen wrakingskamer kon worden geformeerd. In een ander geval werd het verzoek om een stand-by wrakingskamer weer ingetrokken nog voor de betreffende zitting zou aanvangen.
    In geen van de overige zes gevallen hoefde de wrakingskamer daadwerkelijk in actie te komen.
     
    In totaal werd in 2022 door de wrakingskamer 17 keer zitting gehouden op de locatie Rotterdam en zes keer op de locatie Dordrecht.
     
    In beginsel zitten de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters om beurten de behandeling van een zitting van de wrakingskamer voor. In een aantal gevallen werd daarvan afgeweken.
     
    In voorkomende (nood-)gevallen is het ook mogelijk rechters in te zetten die geen deel uitmaken van de wrakingspool. In 2022 is dit in één geval noodzakelijk gebleken, waarbij het ging om het volledig maken van een college van een zogenaamde “stand by” wrakingskamer.
    Deze assistentie werd verleend door een rechter uit team Handel & Haven. De ‘stand by’ kamer hoefde uiteindelijk niet in actie te komen.
  • Gedurende het jaar 2022 zijn er 63 wrakingsverzoeken ingediend.

    Door deze 63 verzoeken werden in totaal 76 bij name genoemde rechters gewraakt, omdat:
    • 48 verzoeken waren gericht tegen alleen zittende rechters;
    • negen verzoeken betrekking hadden op alle rechters van een meervoudige (wrakings- of andere) kamer van de rechtbank;
    • één verzoek was gericht tegen de rechters van de straf-raadkamer, waarvan één rechter bij naam werd genoemd en de andere twee rechters aan verzoeker niet bekend waren;
    • vijf verzoeken waren gericht tegen niet bij name genoemde rechters, maar tegen ‘de rechter’ in een bepaalde zaak, terwijl die zaak nog niet ter behandeling was toebedeeld aan een rechter;
    • één verzoek was gericht tegen “de rechtbank Rotterdam”.

    JaarAantal
    2015
    51
    2016
    81
    2017
    64
    2018
    72
    2019
    109
    2020
    61
    2021
    54
    2022
    63
    Bovenstaand overzichtje lijkt voor het jaar 2022 te wijzen op een ‘gemiddeld’ aantal wrakingsverzoeken.
    Opmerking verdient de omstandigheid dat acht van de in 2022 ingediende wrakingsverzoeken afkomstig waren van één en dezelfde verzoeker.
     
    In het jaar 2022 heeft geen enkele rechter in het jegens hem of haar ingediende wrakingsverzoek berust; in 2015 waren dat twee rechters; in 2018, 2019, 2020 en 2021 was dit telkens één rechter en in de jaren 2016 en 2017 was dat aantal telkens nul.
     
    In 2022 werden er door de wrakingskamer 51 uitspraken gedaan met betrekking tot een wrakingsverzoek.
    De discrepantie tussen het aantal ingediende wrakingsverzoeken (63) en het aantal uitspraken (51) laat zich verklaren door de navolgende omstandigheden:
    • vier uitspraken in 2022 hadden betrekking op een verzoek dat nog in het jaar 2021 was ingediend;
    • 11 wrakingsverzoeken werden nog voor, dan wel tijdens of na de mondelinge behandeling ervan ter zitting van de wrakingskamer ingetrokken;
    • één uitspraak betrof een tussenbeslissing, waarbij de behandeling van het wrakingsverzoek werd aangehouden, waarna het wrakingsverzoek op de vervolg-zitting alsnog werd ingetrokken (en om die reden ook is mee geteld in voornoemde 11 ingetrokken verzoeken);
    • ten aanzien van zes in 2022 ingediende wrakingsverzoeken was op 31 december 2022 nog niet beslist.
    De 51 uitspraken in 2022 kunnen als volgt worden onderverdeeld:
    • 22 uitspraken, inhoudende afwijzing van het verzoek;
    • 22 uitspraken, inhoudende niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek;
    • twee uitspraken, inhoudende buitenbehandelingstelling van het verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel;
    • één uitspraak, inhoudende afwijzing van het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid;
    • één uitspraak inhoudende een tussenbeslissing en
    • drie toewijzingen van het wrakingsverzoek.
     
    In vijf beslissingen van de wrakingskamer in 2022 werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van de behandelend rechter in de onderhavige bodemprocedure niet in behandeling zal worden genomen, omdat de wrakingskamer van oordeel was dat er sprake was van misbruik van het middel van wraking.
     
    De aantallen van 2022 in vergelijking met de vier voorafgaande jaren: (*)

    Uitspraak 2022 2021 2020 2019 2018
    onbevoegd  0  0  1   0  0
    b.b. gesteld  2  3  4  1317
    niet-ontv.221731  21  8
    tussen-besch.  1  0  0   0  0
    afgewezen232818  6638
    toegewezen  3  0  1   0  4
    totaal51485510067
    (*) In de tabel zijn bij 2019 en 2020 in de categorie ‘niet-ontvankelijk’ begrepen de uitspraken waarbij het verzoek deels niet-ontvankelijk werd verklaard en voor het overige werd afgewezen. In de categorie ‘afgewezen’ zijn begrepen de uitspraken waarbij het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid werd afgewezen.

    De 63 in 2022 ingediende verzoeken waren gericht tegen rechters uit de volgende rechtsgebieden: (**)

    Rechtsgebied 2022 2021 2020 2019 2018

    Kanton

    1913193313
    Handel en Haven + Insolventie  8  4  91012

    Familierecht en Jeugdrecht

      816  910  8

    Bestuur

    18  9171923

    Straf + Kabinet RC

    1012  73716
    totaal63546110972
    (**) De strafrechtelijke jeugdzaken zijn meegeteld in het rechtsgebied straf; de civielrechtelijke jeugdzaken (zoals ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing) zijn meegeteld in het rechtsgebied familie en jeugd)

    Van de 63 in 2022 ingediende wrakingsverzoeken waren er zeven gericht tegen de rechters van een geformeerde wrakingskamer, waardoor in totaal 21 bij name genoemde wrakingsrechters werden gewraakt. Deze laatste verzoeken zijn in bovenstaande tabel steeds meegeteld bij het rechtsgebied, alwaar de wrakingskamer op het moment van de wraking doende was met behandelen van een wrakingsverzoek (tweemaal bij handel & haven; eenmaal bij familie en viermaal bij kanton).

    Ingevolge het verzoek van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Wrakingskamers (hierna: LOVW) worden de aantallen over het jaar 2022 hierna ook nog gepresenteerd op de door die instantie gewenste wijze:

    Ingediend in 2022 en afgedaan voor 1-3-2023 Strafrecht Bestuursrecht Civiel recht Totaal
    Kennelijk niet ontvankelijk        0101

    Kennelijk ongegrond

    0033

    Ongegrond

    651627

    Niet ontvankelijk

    17917

    Ingetrokken

    24511

    Berusting

    0000

    Gegrond

    1023

    Totaal

    10173562
         

    Antimisbruikbepaling opgelegd

    0134

    Toelichting

    De informatie in het hierboven staande overzicht wijkt af van de overige inhoud van dit jaarverslag in die zin dat:
    • daarin niet zijn opgenomen de uitspraken van de wrakingskamer in 2022, gedaan ten aanzien van verzoeken die waren ingediend in 2021;
    • daarin wel zijn opgenomen de uitspraken van de wrakingskamer in 2023, gedaan ten aanzien van verzoeken die waren ingediend in 2022.
     
  • De gemiddelde doorlooptijd van de 50 wrakingszaken, die in 2022 zijn geëindigd met een eindbeslissing van de wrakingskamer, bedroeg (afgerond) 24 dagen.

    Jaar20222021202020192018201720162015
    Gemiddelde doorlooptijd2422282520212029

    Er waren in 2022 twee verzoeken tot wraking, die nog op de dag van indiening zijn behandeld en waarop vervolgens ook meteen is beslist en derhalve een doorlooptijd hadden van één dag.

    In 2021 was het aantal wrakingszaken met een doorlooptijd van één dag één; in 2020 was dat aantal twee; in 2019 was dat tien; in 2018 was dat vier; in 2017 was dat vijf; in 2016 was dat zeven en in 2015 twee.
     
    Indien de twee wrakingsverzoeken met een doorlooptijd van één dag uit de berekening van de gemiddelde doorlooptijd worden geëcarteerd, blijft de gemiddelde doorlooptijd in 2022 (afgerond) 24 dagen.


  • De beslissingen, inhoudende niet-ontvankelijkverklaring van verzoek(st)er(s) in het verzoek, waren gebaseerd op de volgende omstandigheden:
     
    De beslissing, inhoudende afwijzing van het verzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid, was gebaseerd op de volgende omstandigheden:

    • het wrakingsverzoek is ingediend in een procedure waarin de wrakingskamer bij eerdere beslissing heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in die zaak niet in behandeling wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:2335).

    De beslissingen, inhoudende buiten behandeling stellen/laten van het verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel, waren gebaseerd op de volgende omstandigheden:

    • het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer is niet gegrond op mogelijk gedrag van die rechters, maar op het standpunt van verzoekster dat zij alle rechters van Nederland al eerder heeft gewraakt, waarop nooit een beslissing is gekomen (ECLI:NL:RBROT:2022:897);
    • het wrakingsverzoek is ingediend in een procedure waarin de wrakingskamer bij eerdere beslissing heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in die zaak niet in behandeling wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:4072).

    Het criterium aan de hand waarvan de wrakingskamer beoordeelt of sprake is van een grond voor wraking, luidt:

    Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een subjectieve vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
     
    De drie beslissingen tot toewijzing van een verzoek tot wraking werd gegrond op het oordeel dat de vrees voor een vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker objectief gerechtvaardigd was. Dat oordeel werd gegrond op de volgende omstandigheden:
     
    • De rechter schorst de mondelinge behandeling met de mededeling dat proces-verbaal  wordt opgemaakt. Na de hervatting deelt de rechter mee dat hij geen proces-verbaal zal opmaken, dat hij het onderzoek sluit, geen verwijzing naar de rol voor vonnis volgt en hij mondeling vonnis zal wijzen omdat hij de zaak daarvoor geschikt acht. Door die op elkaar aansluitende mededelingen werd aan verzoekers  de mogelijkheid ontnomen om daarop nog enige reactie of visie te geven, hetgeen wel gebruikelijk en geaccepteerd is als de rechter een processuele stap als deze overweegt. Daargelaten of deze processuele beslissing van de rechter de hoge drempel haalt voor toewijzing van een wraking, kwam deze voor verzoekers onverwachte processuele stap van de rechter in een situatie die voor verzoekers reeds was bezwaard doordat de rechter en [naam] kantoorgenoten waren geweest, alsmede door de stevige bejegening door de rechter op die zitting en de gespannen sfeer tussen de rechter enerzijds en verzoekers en hun advocaat anderzijds. Er was sprake van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter (ECLI:NL:RBROT:2022:6265).
    • Ter zitting is sprake geweest  van een aantal opeenvolgende feiten en omstandigheden, die bij verzoekers de vrees heeft doen ontstaan dat de rechter jegens hen niet onpartijdig was: opmerkingen aan het begin van de zitting, gesprek bij hervatting van de behandeling tussen rechter en wederpartijen, door de rechter meermalen ter zitting uitspreken dat hij het eens is met een wederpartij, door verzoekers ervaren druk tijdens de schikkingsonderhandelingen, de bij de rechter ontstane en uitgesproken irritatie jegens verzoekers en hetgeen de rechter aan het slot heeft gezegd over de te wijzen beschikking. Gegeven deze opeenstapeling van feiten en omstandigheden is die vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd (ECLI:NL:RBROT:2022:11099).
    • Op zichzelf is juist dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing betreft. Het is echter niet zo zeer de afwijzing van het verzoek waarover wordt geklaagd, maar het gebruik van de woorden ‘een gepasseerd station’. Door in zijn motivering van zijn beslissing mee te delen dat het jeugdrecht ‘een gepasseerd station’ is, is de rechter vooruitgelopen op de beslissing die hij na volledige behandeling van de zaak ging geven, in bewoordingen die voor nader debat geen ruimte lijken te laten. Dat de rechter deze mededeling heeft gedaan in het kader van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek, maakt dit niet anders. De motivering van de beslissing van de rechter wekt, gelet op de door de rechter gebezigde bewoordingen, op zijn minst de schijn van vooringenomenheid van de rechter (ECLI:NL:RBROT:2022:11101).

    Geen grond voor wraking werd gevonden in de volgende omstandigheden, verkort weergegeven:
     
    Processuele beslissingen van de rechter
     
    • beslissing van de voorzieningenrechter dat de toelichtingsbrief c.q. het aanvraagformulier kort geding niet behoort tot het procesdossier en niet behoort tot de stukken op basis waarvan een beslissing in kort geding wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:4071);
    • beslissing van de rechter tot afwijzing van een (al dan niet herhaald) verzoek om uitstel van de zitting (meermalen: ECLI:NL:RBROT:2022:3227; ECLI:NL:RBROT:2022:4072 en ECLI:NL:RBROT:2022:7616);
    • beslissing van de rechters van de wrakingskamer tot afwijzing van het verzoek om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een aangrenzend arrondissement (ECLI:NL:RBROT:2022:11313);
    • de beoordeling door de voorzieningenrechter van het spoedeisend belang van het kort geding (ECLI:NL:RBROT:2022:4071);
    • beslissing van de rechter om de tien verzetszaken van verzoeker niet afzonderlijk maar gezamenlijk te behandelen (ECLI:NL:RBROT:2022:2850);
    • toewijzing van het door de advocaat van de wederpartij als gemeenschappelijk verzoek van partijen gepresenteerd verzoek tot uitstel en het bij vonnis bepalen van een datum voor mondelinge behandeling (ECLI:NL:RBROT:2022:2327);
    • de beslissing van de rechter door te gaan met de behandeling van de zaak ondanks het niet beschikbaar zijn van een tolk voor de verzoekende partij (ECLI:NL:RBROT:2022:10916);
    • de beslissing van de RC in strafzaken dat de algemene vragen over de achtergrond en de beantwoording daarvan door de getuige voldoende zijn als achtergrond van het tenlastegelegde feit en dat zij verdere vragen over specifieke incidenten zal beletten (ECLI:NL:RBROT:2022:4573);
    • beslissing van de rechter om eerst vonnis in het incident te wijzen alvorens verzoekster in de gelegenheid te stellen om te reageren in de hoofdzaak (ECLI:NL:RBROT:2022:10918);
    • de beslissing van de rechter om niet reeds op voorhand de bij dagvaarding gevoegde stukken, waarvan verzoekster aangeeft dat het vervalste stukken zijn, te beoordelen en te beslissen dat bepaalde stukken geen onderdeel uitmaken van het procesdossier (ECLI:NL:RBROT:2022:10918);
    • verzoeker verwijt de rechter telkenmale beslissingen te nemen in het belang van een niet-procespartij en daarmee aan de rechtmatige procesbelangen van verzoeker (die wel procespartij is) voorbij te gaan: uitnodigen voor online regiezitting, na de beschikking in het incident de facto nogmaals beslissen over de procespositie en beslissing tot aanhouding van het voorlopig getuigenverhoor (ECLI:NL:RBROT:2022:2851);
    • de beslissing van de rechter om ter zitting de stukken van verzoekster niet in ontvangst te nemen (ECLI:NL:RBROT:2022:3228);
    • de (volgens verzoekers onjuiste) beslissing van de rechters – genomen kort na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting – tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte (ECLI:NL:RBROT:2022:11048);
     
    Eerdere / andere beslissingen van de rechter
     
    • de beslissingen van de rechter in het tussenvonnis zijn volgens verzoeker telkens in het belang van de wederpartij en daarbij wordt telkens voorbij gegaan aan de procesbelangen van verzoeker (ECLI:NL:RBROT:2022:4075).

    De persoon van de rechter

     
    • de gewraakte rechter was op het moment van indienen van het wrakingsverzoek niet bekend met de aangifte van verzoeker jegens haar en de door verzoeker bij de rechtbankpresident ingediende klacht (ECLI:NL:RBROT:2022:4072);

    Verloop van de zitting

     
    • de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was samen met de rechter en de  griffier in de zaal aanwezig nog voordat de zaak was uitgeroepen, terwijl de gemachtigde van verzoeker buiten de zaal heeft gewacht tot de zaak werd uitgeroepen (ECLI:NL:RBROT:2022:8590);
    • de rechter heeft aan de ene partij meer vragen gesteld dan aan de andere partij en meer aandacht besteed aan een bepaald geschilpunt dan aan een ander geschilpunt (meermalen: telkens ECLI:NL:RBROT:2022:2849);
    • de rechter stelt over een bepaald onderwerp meer vragen aan de ene partij dan aan de andere partij en onderbreekt soms een partij (ECLI:NL:RBROT:2022:2854);
    • geen aanwijzingen voor de stellingen van verzoeker dat hij door de rechter onvoldoende is gehoord en dat de rechter te veel in de stellingen van de wederpartij is meegegaan doordat hij die partij niet heeft opgedragen haar stellingen te bewijzen (ECLI:NL:RBROT:2022:8555);
    • de stelling van verzoeker dat hij niet meer heeft mogen reageren op hetgeen ter zitting is besproken en dat de rechter gaat beslissen op basis van een dossier dat onjuistheden bevat (ECLI:NL:RBROT:11311);
    • de rechter geeft ter zitting een voorlopig oordeel om te zien of partijen tot een schikking of een onderlinge oplossing bereid zijn (ECLI:NL:RBROT:2022:2854);
    • discussie tussen rechter en advocaat over toewijsbaarheid van verzoek is niet in proces-verbaal opgenomen omdat in de visie van de rechter de zitting op dat moment reeds was geëindigd en het in die discussie maken van opmerkingen door de rechter over de haalbaarheid van gevoerde verweren (ECLI:NL:RBROT:2022:2458).
     
    Overige gronden
     
    De beslissing, inhoudende afwijzing van het verzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid, was gebaseerd op de volgende omstandigheden:

    • het wrakingsverzoek is ingediend in een procedure waarin de wrakingskamer bij eerdere beslissing heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in die zaak niet in behandeling wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:2335).

    De beslissingen, inhoudende buiten behandeling stellen/laten van het verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel, waren gebaseerd op de volgende omstandigheden:

    • het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer is niet gegrond op mogelijk gedrag van die rechters, maar op het standpunt van verzoekster dat zij alle rechters van Nederland al eerder heeft gewraakt, waarop nooit een beslissing is gekomen (ECLI:NL:RBROT:2022:897);
    • het wrakingsverzoek is ingediend in een procedure waarin de wrakingskamer bij eerdere beslissing heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in die zaak niet in behandeling wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:4072).

    Het criterium aan de hand waarvan de wrakingskamer beoordeelt of sprake is van een grond voor wraking, luidt:

    Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een subjectieve vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
     
    De drie beslissingen tot toewijzing van een verzoek tot wraking werd gegrond op het oordeel dat de vrees voor een vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker objectief gerechtvaardigd was. Dat oordeel werd gegrond op de volgende omstandigheden:
     
    • De rechter schorst de mondelinge behandeling met de mededeling dat proces-verbaal  wordt opgemaakt. Na de hervatting deelt de rechter mee dat hij geen proces-verbaal zal opmaken, dat hij het onderzoek sluit, geen verwijzing naar de rol voor vonnis volgt en hij mondeling vonnis zal wijzen omdat hij de zaak daarvoor geschikt acht. Door die op elkaar aansluitende mededelingen werd aan verzoekers  de mogelijkheid ontnomen om daarop nog enige reactie of visie te geven, hetgeen wel gebruikelijk en geaccepteerd is als de rechter een processuele stap als deze overweegt. Daargelaten of deze processuele beslissing van de rechter de hoge drempel haalt voor toewijzing van een wraking, kwam deze voor verzoekers onverwachte processuele stap van de rechter in een situatie die voor verzoekers reeds was bezwaard doordat de rechter en [naam] kantoorgenoten waren geweest, alsmede door de stevige bejegening door de rechter op die zitting en de gespannen sfeer tussen de rechter enerzijds en verzoekers en hun advocaat anderzijds. Er was sprake van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter (ECLI:NL:RBROT:2022:6265).
    • Ter zitting is sprake geweest  van een aantal opeenvolgende feiten en omstandigheden, die bij verzoekers de vrees heeft doen ontstaan dat de rechter jegens hen niet onpartijdig was: opmerkingen aan het begin van de zitting, gesprek bij hervatting van de behandeling tussen rechter en wederpartijen, door de rechter meermalen ter zitting uitspreken dat hij het eens is met een wederpartij, door verzoekers ervaren druk tijdens de schikkingsonderhandelingen, de bij de rechter ontstane en uitgesproken irritatie jegens verzoekers en hetgeen de rechter aan het slot heeft gezegd over de te wijzen beschikking. Gegeven deze opeenstapeling van feiten en omstandigheden is die vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd (ECLI:NL:RBROT:2022:11099).
    • Op zichzelf is juist dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing betreft. Het is echter niet zo zeer de afwijzing van het verzoek waarover wordt geklaagd, maar het gebruik van de woorden ‘een gepasseerd station’. Door in zijn motivering van zijn beslissing mee te delen dat het jeugdrecht ‘een gepasseerd station’ is, is de rechter vooruitgelopen op de beslissing die hij na volledige behandeling van de zaak ging geven, in bewoordingen die voor nader debat geen ruimte lijken te laten. Dat de rechter deze mededeling heeft gedaan in het kader van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek, maakt dit niet anders. De motivering van de beslissing van de rechter wekt, gelet op de door de rechter gebezigde bewoordingen, op zijn minst de schijn van vooringenomenheid van de rechter (ECLI:NL:RBROT:2022:11101).

    Geen grond voor wraking werd gevonden in de volgende omstandigheden, verkort weergegeven:
     
    Processuele beslissingen van de rechter
     
    • beslissing van de voorzieningenrechter dat de toelichtingsbrief c.q. het aanvraagformulier kort geding niet behoort tot het procesdossier en niet behoort tot de stukken op basis waarvan een beslissing in kort geding wordt genomen (ECLI:NL:RBROT:2022:4071);
    • beslissing van de rechter tot afwijzing van een (al dan niet herhaald) verzoek om uitstel van de zitting (meermalen: ECLI:NL:RBROT:2022:3227; ECLI:NL:RBROT:2022:4072 en ECLI:NL:RBROT:2022:7616);
    • beslissing van de rechters van de wrakingskamer tot afwijzing van het verzoek om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een aangrenzend arrondissement (ECLI:NL:RBROT:2022:11313);
    • de beoordeling door de voorzieningenrechter van het spoedeisend belang van het kort geding (ECLI:NL:RBROT:2022:4071);
    • beslissing van de rechter om de tien verzetszaken van verzoeker niet afzonderlijk maar gezamenlijk te behandelen (ECLI:NL:RBROT:2022:2850);
    • toewijzing van het door de advocaat van de wederpartij als gemeenschappelijk verzoek van partijen gepresenteerd verzoek tot uitstel en het bij vonnis bepalen van een datum voor mondelinge behandeling (ECLI:NL:RBROT:2022:2327);
    • de beslissing van de rechter door te gaan met de behandeling van de zaak ondanks het niet beschikbaar zijn van een tolk voor de verzoekende partij (ECLI:NL:RBROT:2022:10916);
    • de beslissing van de RC in strafzaken dat de algemene vragen over de achtergrond en de beantwoording daarvan door de getuige voldoende zijn als achtergrond van het tenlastegelegde feit en dat zij verdere vragen over specifieke incidenten zal beletten (ECLI:NL:RBROT:2022:4573);
    • beslissing van de rechter om eerst vonnis in het incident te wijzen alvorens verzoekster in de gelegenheid te stellen om te reageren in de hoofdzaak (ECLI:NL:RBROT:2022:10918);
    • de beslissing van de rechter om niet reeds op voorhand de bij dagvaarding gevoegde stukken, waarvan verzoekster aangeeft dat het vervalste stukken zijn, te beoordelen en te beslissen dat bepaalde stukken geen onderdeel uitmaken van het procesdossier (ECLI:NL:RBROT:2022:10918);
    • verzoeker verwijt de rechter telkenmale beslissingen te nemen in het belang van een niet-procespartij en daarmee aan de rechtmatige procesbelangen van verzoeker (die wel procespartij is) voorbij te gaan: uitnodigen voor online regiezitting, na de beschikking in het incident de facto nogmaals beslissen over de procespositie en beslissing tot aanhouding van het voorlopig getuigenverhoor (ECLI:NL:RBROT:2022:2851);
    • de beslissing van de rechter om ter zitting de stukken van verzoekster niet in ontvangst te nemen (ECLI:NL:RBROT:2022:3228);
    • de (volgens verzoekers onjuiste) beslissing van de rechters – genomen kort na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting – tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte (ECLI:NL:RBROT:2022:11048);
     
    Eerdere / andere beslissingen van de rechter
     
    • de beslissingen van de rechter in het tussenvonnis zijn volgens verzoeker telkens in het belang van de wederpartij en daarbij wordt telkens voorbij gegaan aan de procesbelangen van verzoeker (ECLI:NL:RBROT:2022:4075).


    De persoon van de rechter

     
    • de gewraakte rechter was op het moment van indienen van het wrakingsverzoek niet bekend met de aangifte van verzoeker jegens haar en de door verzoeker bij de rechtbankpresident ingediende klacht (ECLI:NL:RBROT:2022:4072);

    Verloop van de zitting

     
    • de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris was samen met de rechter en de  griffier in de zaal aanwezig nog voordat de zaak was uitgeroepen, terwijl de gemachtigde van verzoeker buiten de zaal heeft gewacht tot de zaak werd uitgeroepen (ECLI:NL:RBROT:2022:8590);
    • de rechter heeft aan de ene partij meer vragen gesteld dan aan de andere partij en meer aandacht besteed aan een bepaald geschilpunt dan aan een ander geschilpunt (meermalen: telkens ECLI:NL:RBROT:2022:2849);
    • de rechter stelt over een bepaald onderwerp meer vragen aan de ene partij dan aan de andere partij en onderbreekt soms een partij (ECLI:NL:RBROT:2022:2854);
    • geen aanwijzingen voor de stellingen van verzoeker dat hij door de rechter onvoldoende is gehoord en dat de rechter te veel in de stellingen van de wederpartij is meegegaan doordat hij die partij niet heeft opgedragen haar stellingen te bewijzen (ECLI:NL:RBROT:2022:8555);
    • de stelling van verzoeker dat hij niet meer heeft mogen reageren op hetgeen ter zitting is besproken en dat de rechter gaat beslissen op basis van een dossier dat onjuistheden bevat (ECLI:NL:RBROT:11311);
    • de rechter geeft ter zitting een voorlopig oordeel om te zien of partijen tot een schikking of een onderlinge oplossing bereid zijn (ECLI:NL:RBROT:2022:2854);
    • discussie tussen rechter en advocaat over toewijsbaarheid van verzoek is niet in proces-verbaal opgenomen omdat in de visie van de rechter de zitting op dat moment reeds was geëindigd en het in die discussie maken van opmerkingen door de rechter over de haalbaarheid van gevoerde verweren (ECLI:NL:RBROT:2022:2458).
     
    Overige gronden
     
    • verzoekster stelt dat zij eerder alle rechters in Nederland heeft gewraakt en dat daarop nooit een beslissing is gekomen zodat de rechter reeds om die reden de zaak van verzoekster niet kan behandelen (ECLI:NL:RBROT:2022:897).
    ECLI:NL:RBROT:2022:897">ECLI:NL:RBROT:2022:897).
  • Voor zover bekend is er tegen beslissingen, door de wrakingskamer in 2022 uitgesproken, in geen enkel geval hoger beroep ingesteld.

  • Aan de meervoudige kamer voor de behandeling van verzoeken tot verschoning werden in 2022 23 verzoeken van rechters voorgelegd, er toe strekkende zich in een bepaalde zaak te mogen verschonen. In 2021 was dit aantal 26; 2020 was dit elf en in 2019 en in 2018 was dit aantal telkens zeven.

    Deze verzoeken werden ingediend door rechters uit de teams handel & haven (7); kanton (7); bestuursrecht (5); straf (2); insolventie (1) en jeugd (1).
     
    Voormeld aantal van 23 verschoningsverzoeken lijkt een lichte afname ten opzichte van 2021, maar daarbij moet opgemerkt dat in het aantal verzoeken in 2021 was begrepen het verschoningsverzoek dat door drie rechters van de meervoudige strafkamer werd gedaan in tien aan elkaar gelieerde strafzaken (megazaak) tegen even zovele verdachten. Dat verschoningsverzoek moest om die reden worden geadministreerd en geteld als tien verzoeken in tien afzonderlijke strafzaken. In feite was echter sprake van één zaak en als op die wijze wordt geteld, was in 2021 sprake van 17 verschoningsverzoeken. Dat was al een toename ten opzichte van eerdere jaren en die toename heeft zich in 2022 voortgezet.
     
    Eén verzoek werd ingetrokken nog voor de verschoningskamer een beslissing had kunnen nemen. In totaal werden 20 verzoeken  toegewezen. Eén verzoek werd afgewezen en eenmaal werd verzoekster (niet zijnde een rechter, maar een procespartij) in het verschoningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
     
    Ingevolge het verzoek van het LOVW worden de aantallen over het jaar 2022 hierna ook nog gepresenteerd op de door die instantie gewenste wijze:


      Strafrecht Bestuursrecht Civiel recht Totaal
    Verschoning gehonoreerd341320

    Verschoning niet gehonoreerd

    0123

    Totaal

    351523

     

Meer informatie 

Informatie omtrent de inhoud van dit jaarverslag kan worden ingewonnen bij de algemeen secretaris van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam: 

de heer J.A. Faaij,
kamer ROT E14 flexplek,
telefoon: 088 36 25 471

Het postadres van het secretariaat van de wrakingskamer:
postbus 50950, 3007 BL Rotterdam.