Eén van deze voorwaarden was dat de student een energiecontract op naam had op het adres waarvoor hij de energietoeslag aanvroeg. De Amsterdamse student die de zaak aanspande had geen energiecontract op eigen naam. Omdat deze voorwaarde niet gold voor andere minimahuishoudens voerde de student aan dat er sprake is van discriminatie.
De CRvB moest beoordelen of de regeling van de gemeente Amsterdam 'redelijk en geschikt' is om het doel, compensatie van minimahuishoudens met gestegen energielasten, te bereiken. De gemeente gaf aan het belangrijk te vinden dat alleen de huishoudens die de energietoeslag echt nodig hebben, deze krijgen. Tegelijkertijd was het belangrijk dat de regeling eenvoudig uitvoerbaar was, zodat snel kon worden gehandeld. Door de oplopende energieprijzen kwamen veel minimahuishoudens namelijk in acute financiële problemen.
De gemeente heeft uitgelegd dat voor studenten extra voorwaarden zijn gesteld omdat zij zich veelal in een andere woonsituatie bevinden dan de andere minimahuishoudens. Een groot deel van de studenten woont thuis en betaalt zelf geen energiekosten. Verder wonen veel uitwonende studenten op kamers; hun energiekosten zijn feitelijk vaak niet gestegen.