Bij de vaststelling van het redelijk rendement moet de ACM in alle methodebesluiten een risicovrije rente hanteren van minstens 0,5%. De lage of zelfs negatieve rente uit de referentieperiode mocht de ACM niet zonder aanpassing gebruiken. Het Quantitative Easing beleid (opkoopprogramma van staatsobligaties) van de Europese Centrale Bank heeft geleid tot een ontwikkeling in de rente die niet zonder meer kan worden doorgetrokken naar de toekomst.
De ACM krijgt ook op veel punten gelijk van het CBb. Zo staan bepalingen in de Gaswet en de Elektriciteitswet er niet aan in de weg dat de ACM methodebesluiten heeft mogen vaststellen. Ook mag de ACM de methode voor GTS aanpassen vanwege het te verwachten afnemend gasverbruik. Die aanpassing houdt in dat kosten naar voren worden gehaald, onder meer door versneld afschrijven, en daardoor eerlijker worden verdeeld over de tijd. Voor TenneT mag de ACM de methode aanpassen op een manier die TenneT meer financiële ruimte geeft om investeringen te doen voor de energietransitie. Voor de regionale netbeheerders elektriciteit mag de ACM in de methode een kwaliteitsfactor gebruiken die gebaseerd is op de waardering van stroomonderbrekingen in het elektriciteitsnet. Afgezien van het onderdeel risicovrije rente, heeft het CBb de beroepsgronden tegen de wijze waarop de ACM de WACC (Weighted Average Cost of Capital) heeft vastgesteld, verworpen.