Ook een tweede bezwaar van Vivendi tegen het fusieplan van de Mediasetgroep is gegrond bevonden. Voor de nieuwe, Nederlandse, topvennootschap van de groep zou een regeling voor loyaliteitsstemrecht gaan gelden. Meteen na de fusie zouden aandeelhouders in de Nederlandse NV die vóór de fusie al aandeelhouder bij Mediaset Italië of Spanje waren drie stemmen per aandeel kunnen uitbrengen, indien zij hun aandelen vóór de fusie in het loyaliteitsregister hebben laten registreren. Vijf jaar na de fusie zouden zij hun stemrecht verder kunnen vergroten en het recht hebben om tien stemmen per aandeel uit te brengen.
Loyaliteitsstemrecht wordt wel gezien als een middel om aandeelhouders voor de lange termijn aan een (beursgenoteerde) vennootschap te binden en daarmee de vennootschap meer stabiliteit en ruimte voor een langetermijnvisie te geven. Het hof bevestigt dat dit op zichzelf een legitiem doel is van een regeling voor loyaliteitsstemrecht. Wel geldt de voorwaarde dat het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen: aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden moeten gelijk behandeld worden. Het hof oordeelt dat aan die voorwaarde in dit geval niet is voldaan. Daarbij acht het hof onder meer van belang dat de Nederlandse NV volgens het fusievoorstel hoe dan ook gecontroleerd zal worden door de vennootschap van de familie Berlusconi, onder meer via een recht van bindende voordracht voor bestuurdersbenoemingen bij de NV. In die omstandigheden is de regeling, die kan leiden tot een vertienvoudiging van het stemrecht, disproportioneel. Het hof concludeert dat de regeling is vormgegeven met het doel om aan de familievennootschap van Berlusconi met een economisch belang van 35% de absolute controle op de Nederlandse NV te geven.
Het is de eerste procedure waarin een Nederlandse rechter zich uitspreekt over de toelaatbaarheid van een regeling voor loyaliteitsstemrecht bij een Nederlandse vennootschap.