Laden...

Hogeschool Utrecht aansprakelijk voor studievertraging bij opleiding medische hulpverlening

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksGerechtshof Arnhem-Leeuwarden > Nieuws > Hogeschool Utrecht aansprakelijk voor studievertraging bij opleiding medische hulpverlening
Arnhem, 10 juli 2018

Vandaag heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in het hoger beroep dat de Hogeschool Utrecht had ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) van 2 maart 2016, in een geschil tussen de hogeschool en vijf studenten van de opleiding Bachelor Medische Hulpverlening (BMH). Net als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de hogeschool aansprakelijk is voor de schade die de studenten hebben geleden doordat zij studievertraging hebben opgelopen en na afronding van hun studie pas later in aanmerking zijn gekomen voor werk in de functie waarvoor zij zijn opgeleid.

Onvoldoende stageplaatsen

De hogeschool is in 2010 begonnen met het aanbieden van de opleiding. De vierjarige studie leidt studenten op voor de functies van medisch hulpverlener in de ambulancezorg, spoedeisende hulp of anesthesie. Dit was in 2010 een nieuw beroep in de gezondheidszorg. Nadat de studie van start was gegaan, bleek dat de medische sector onvoldoende stageplaatsen aanbood aan BMH-studenten. Een aantal studenten kon de studie daardoor niet op tijd afronden. Ook kwamen zij na het afronden van de studie moeilijk aan werk in deze functie, omdat ambulancediensten en ziekenhuizen terughoudend waren om hen aan te nemen.

Tekortkoming in aanbieden passende maatregelen

Het hof is van oordeel dat de hogeschool zich bij de start van de opleiding in 2010 had moeten realiseren dat de inzet van BMH’ers in de praktijk tot problemen kon leiden vanwege de eisen die de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) daaraan stelt. Bepaalde medische handelingen (in de wet aangeduid als “voorbehouden handelingen”) mogen op grond van die wet alleen zelfstandig worden uitgeoefend door bepaalde beroepsgroepen, zoals artsen en verpleegkundigen. Hoewel de BMH’ers ook worden opgeleid tot het zelfstandig verrichten van bepaalde medische handelingen, was het hen tot 1 mei 2017 niet toegestaan deze handelingen te verrichten. Volgens het hof had de hogeschool rekening moeten houden met de mogelijkheid dat het medische werkveld zich om die reden terughoudend zou opstellen bij het aanbieden van stageplaatsen en het openstellen van vacatures aan BMH’ers. Van de hogeschool mocht daarom worden verwacht dat zij ten behoeve van de studenten passende maatregelen trof ter voorkoming van schade.
Doordat de hogeschool dit niet heeft gedaan, heeft de hogeschool de studenten onvoldoende in staat gesteld om zonder (grote) studievertraging de studie af te ronden en in aanmerking te komen voor de functies waarvoor de opleiding opleidt.
Dit kan aan de hogeschool worden toegerekend.

Vervolg

In het vervolg van de procedure bij de rechtbank zal moeten worden vastgesteld welke schade de studenten hierdoor hebben geleden.

De situatie is per 1 mei 2017 gewijzigd doordat bij Tijdelijk besluit de BMH’er alsnog  de bevoegdheid is toegekend om bepaalde voorbehouden handelingen te verrichten (op grond van de zogenaamde ‘experimenteerbepaling’ in de Wet BIG).

Uitspraken