Het hof oordeelt dat sprake is van een inhumane situatie omdat het meisje al langere tijd uit ‘veiligheid’ wordt opgesloten. Met uitzondering van medicatie wordt geen behandeling geboden en haar vrijheden worden al lange tijd en in zeer forse mate beperkt, zonder dat er concreet zicht is op een passende oplossing. Het hof wijst het verzoek van het meisje toe, omdat niet meer aan het doel van de gesloten jeugdhulp, zoals bedoeld door de wetgever, wordt gewerkt. Het meisje heeft het recht om zich in veiligheid te ontwikkelen en in geborgenheid op te groeien met de hulp die zij daarvoor nodig heeft.
Het hof beëindigt de gesloten plaatsing van het meisje. Het is aan de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert om binnen twee weken na datum van de beschikking van het hof een passende vervolgplek voor het meisje te vinden.
Het hof ziet geen mogelijkheden om hier zelf actief in te opereren, omdat het een nadrukkelijke keuze van de wetgever is geweest om de (kinder)rechter niet meer te belasten met de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de door hem opgelegde maatregel.