Laden...

Geen strafrechtelijke vervolging van de Belastingdienst in de Kinderopvangtoeslagenaffaire

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksGerechtshof Den Haag > Nieuws > Geen strafrechtelijke vervolging van de Belastingdienst in de Kinderopvangtoeslagenaffaire
Den Haag, 13 juli 2022

Het gerechtshof Den Haag heeft op 13 juli 2022 in een beklagprocedure beslist dat de Belastingdienst niet strafrechtelijk zal worden vervolgd. Het strafrecht biedt daartoe niet de mogelijkheid. Een  aantal klagers in de beklagprocedure had aangifte gedaan van strafbare feiten die gepleegd zouden zijn door de Belastingdienst bij de stopzetting en terugvordering van kinderopvangtoeslagen. Het zou gaan om beroepsmatige discriminatie, knevelarij, dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht.

De officier van justitie  was niet tot vervolging overgegaan, omdat er naar zijn mening geen sprake was van door de Belastingdienst gepleegde strafbare feiten. Hij was bovendien van mening dat de Belastingdienst strafrechtelijke immuniteit geniet en de rechter dus niet toekomt aan een  beoordeling of het gedrag van de Belastingdienst strafbaar is. Tegen de beslissingen van de officier van justitie om niet te vervolgen, heeft een groot aantal klagers een klaagschrift bij het Haagse hof ingediend. Zij stellen dat er voldoende bewijs is om de Belastingdienst strafrechtelijk te vervolgen voor de in de aangiften genoemde strafbare feiten.

Het hof stelt voorop dat de zogenoemde Toeslagenaffaire veel leed heeft veroorzaakt bij ouders en hun kinderen en dat de impact op hun levens groot is geweest. Door harde regelgeving, strikte wetsuitleg en het ontbreken van de menselijke maat is hun ongekend onrecht aangedaan. Het kabinet, de Tweede Kamer, de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben vastgesteld dat de Belastingdienst onbehoorlijk en onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de verantwoordelijke staatssecretaris is daarbij sprake geweest van “institutioneel racisme”.

Naar het oordeel van het hof kan worden gesproken van een redelijke verdenking dat de Belastingdienst zich (in elk geval gedurende de periode van 4 november 2013 tot 2019, waarin de Fraude Signalering Voorziening werd gebruikt) schuldig heeft gemaakt aan beroepsmatige discriminatie. De Belastingdienst kan hiervoor echter niet worden vervolgd, omdat hem een beroep op strafrechtelijke immuniteit toekomt.

Voor zover er sprake is geweest van beroepsmatige discriminatie door de Belastingdienst vóór 2016, is strafrechtelijke vervolging wegens verjaring van dat feit ook om die reden niet mogelijk. Met betrekking tot knevelarij, dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht is het hof van oordeel dat er - los van de immuniteitsvraag - onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle vervolging.

Uitspraken