Het gaat in deze zaken om het begrip 'inrichting'. Uit de Drank- en Horecawet volgt dat in een 'inrichting' tijdens openingstijden een leidinggevende aanwezig moet zijn. Volgens de burgemeesters, de supermarkten en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel is voldoende dat een leidinggevende in de supermarkt aanwezig is en hoeft deze niet permanent aanwezig te zijn in de slijterij zelf. Zij gaan er daarbij vanuit dat de supermarkt zelf ook deel uitmaakt van de 'inrichting'. Maar naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat niet het geval. Uit de wet en de wetsgeschiedenis volgt dat een "inrichting niet bestaat uit het gehele pand, waarin zowel de supermarkt als de slijterij is gevestigd, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend". Naast de slijterij zelf kunnen bijvoorbeeld ook een kantoor en een voorraadruimte deel uitmaken van de 'inrichting', maar deze ruimten moeten dan wel direct in de buurt van de slijterij liggen en direct zicht bieden op de slijterij, aldus de hoogste bestuursrechter.