Uit het onderzoek "Geëiste en opgelegde straffen bij de strafrechtelijke afhandeling van georganiseerde criminaliteit" (politieenwetenschap.nl) blijkt dat in 7 op de 10 zaken de rechter lager straft dan de officier van justitie eist. Ook in hoger beroep is dit het geval. De Ridder: ‘Een officier gaat er bij zijn eis vanzelfsprekend vanuit dat alles waarvan de verdachte wordt beschuldigd, bewezen is. Maar het is aan de rechter om het bewijs dat hiervoor wordt aangedragen te beoordelen. En de lat ligt hoog: alleen als het bewijs overtuigend is zal de rechter het meewegen. Een verdachte is onschuldig tot het tegendeel bewezen is, ook bij zware criminaliteit. Het verschil tussen eis en straf komt dus niet omdat de rechter criminaliteit minder strafbaar vindt, maar omdat de rechter bepaalt wat bewezen is en wat niet. En hij doet dit helemaal aan het einde van het strafproces, nadat hij het dossier heeft bestudeerd, de officier om toelichting heeft gevraagd én de verdachte de kans heeft gegeven te reageren. Een officier moet juist aan het begin van het traject bepalen waarvan de verdachte wordt beschuldigd. Dan kijk je soms echt anders tegen een zaak aan.’