Laden...

Internationale Rechtshulpkamer: voorlopig geen beslissingen over overleveringsverzoeken Hongarije

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Amsterdam > Nieuws > Internationale Rechtshulpkamer: voorlopig geen beslissingen over overleveringsverzoeken Hongarije
Amsterdam, 31 december 2015

De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam neemt voorlopig geen beslissingen over overleveringsverzoeken van Hongarije vanwege de zorgwekkende toestand in de Hongaarse gevangenissen. Eerst wordt het antwoord van de Hongaarse autoriteiten afgewacht op de vraag in welke gevangenissen de opgeëiste personen in geval van overlevering naar Hongarije terecht zullen komen.

Op 10 maart 2015 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg uitspraak gedaan naar aanleiding van door de Hongaar Varga en anderen ingediende klachten over de detentieomstandigheden in Hongarije. De klacht werd gegrond verklaard; er was sprake van een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Cellen overvol

Een toga aan de kapstok

Het Hof heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van de European Commission for the prevention of torture and inhuman or degrading treatment or punishment (kortweg: de CPT). De CPT heeft in Hongarije gevangenissen bezocht en over haar bevindingen gerapporteerd. De omstandigheden in een aantal Hongaarse detentiecentra waren zorgwekkend. Zo waren de cellen overvol en er was te weinig gelegenheid om te douchen en te luchten. Ook was sprake van gebrek aan privacy bij toiletbezoek. De problemen bleken wijdverspreid aanwezig in de Hongaarse penitentiaire inrichtingen en konden niet worden afgedaan als toevallige incidenten. Een wettelijke regeling waarop een klagende gevangene zich zou kunnen beroepen, ontbrak.

Overlevering weigeren?

Het Hanseatisches Oberlandesgericht Bremen (Duitsland) heeft naar aanleiding van deze uitspraak van het EHRM op 23 juli 2015 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg. Aanleiding daarvoor was een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) waarmee de Hongaarse autoriteiten om de overlevering van een in Duitsland verblijvende Hongaarse staatsburger verzoeken. Een van de vragen luidt als volgt: moet de overlevering geweigerd worden indien er concrete aanknopingspunten zijn voor een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM of moet, dan wel kan de overlevering in zo’n geval afhankelijk worden gemaakt van een garantie van de Hongaarse autoriteiten dat de detentieomstandigheden aan minimumvoorwaarden voldoen? Pas als het Europees Hof de vragen zal hebben beantwoord, zal het Duitse gerecht beslissen op het Hongaarse verzoek tot overlevering.

Geen beslissing

Op dit moment is de Internationale rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam van oordeel dat zij geen beslissingen kan nemen op Hongaarse EAB’s. Sinds de vraagstelling door het Hanseatisches Oberlandesgericht van 23 juli 2015 heeft de IRK vier verschillende Hongaarse EAB’s ontvangen. In één geval heeft zij het onderzoek bij tussenuitspraak heropend en aan de Hongaarse autoriteiten gevraagd in welke gevangenis de door hen gezochte persoon zal worden geplaatst. Deze vraag is ook gesteld naar aanleiding van drie latere EAB’s, waarvan de behandeling dan ook is aangehouden. De rechtbank heeft geen zicht op de wijze waarop overleveringsrechters in andere lidstaten met deze materie omgaan.

Vindplaatsen

- het rapport van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van 30 april 2014 (CPT/inf [2014] 13)
- het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 maart 2015 (14097/12, 45135/12, 73712/12, 34001/13, 44055/13, Varga e.a./Hongarije
- Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremen, 23 juli Geschäftszeichen: 1 Ausl. A 3/15

Tussenuitspraak IRK van 17 november 2015,  ECLI:NL:RBAMS:2015:7977.

Tussenuitspraak IRK van 17 november 2015