Het wrakingsverzoek in de Marengo zaak van verdachte ten aanzien van de drie rechters van de Meervoudige Kamer wordt afgewezen. De beslissing tot afwijzing van het verzoek nog getuigen te horen is een rechterlijke (tussen)beslissing en kan als zodanig geen grond voor wraking vormen (ECLI:NL:HR:2018:1413).
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van zo’n rechterlijke (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters.
De wrakingskamer is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een motivering die niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
Ook de omstandigheid dat de verdediging na het wrakingsverzoek ter zitting van 6 oktober 2023 niet meer het woord heeft kunnen voeren over de voorlopige hechtenis is geen grond voor wraking.
De rechter mag na het wrakingsverzoek niet doorgaan met de behandeling (artikel 513 lid 5 Sv). De voorlopige hechtenis loopt van rechtswege door na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting.
Uit het niet geven van het woord aan de verdediging over de voorlopige hechtenis kan, tegen de achtergrond van de strekking van het voornoemde artikel, niet worden geconcludeerd dat sprake is van de schijn van vooringenomenheid. Voor de stelling van de verdediging dat het niet toepassen van hoor- en wederhoor na het wrakingsverzoek zou zijn ingegeven door wat zij noemt het ‘chagrijn’ van de rechtbank over de wraking, ziet de wrakingskamer geen enkele aanwijzing.
Het wrakingsverzoek van verdachte ten aanzien van de rechter in de zin van artikel 6, derde lid van de wet op de Rechterlijke Organisatie (de vierde- of reserverechter), wordt niet ontvankelijk verklaard. De rol van de reserverechter is duidelijk omschreven in artikel 6 lid 3 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (nader te noemen wet RO). Deze rechter neemt op grond van de wet niet deel aan de beraadslaging en de beslissingen over de zaak. De vierde rechter is, nu ook anderszins niet is gebleken van rechterlijke bemoeienis door de vierde rechter met de zaak, niet aan te merken als één van de behandelend rechters in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering. Het enkele feit dat de vierde rechter bij de schorsing voor overleg in raadkamer ook de zittingszaal verlaat, betekent niet dat sprake is van rechterlijke bemoeienis.