Wat er precies tijdens de ontmoeting op 21 mei is gebeurd, kan de rechtbank niet vaststellen. Dat het zo is gegaan zoals de verdachte heeft verklaard, is echter niet onaannemelijk. De verklaring van de verdachte vindt op meerdere punten steun in de onderzoeksbevindingen van de politie. Zo blijkt uit telefoongegevens dat het slachtoffer precies op het tijdstip van het eerste schot drie sms-berichten kreeg, wat overeen zou komen met het trillen van de telefoon waardoor het slachtoffer zou zijn afgeleid.
Uit de verklaring van de verdachte komt niet naar voren dat hij naar hij naar de ontmoeting is toegegaan met het plan om het slachtoffer te doden. Dat hij daar mogelijk wel een motief voor had, is onvoldoende. Op welk moment de verdachte heeft besloten dat hij het slachtoffer zou gaan doden, kan de rechtbank niet vaststellen. Dat de verdachte ervoor heeft gekozen om het slachtoffer achterna te gaan met een vuurwapen, betekent niet dat hij toen al had besloten dat hij het slachtoffer zou gaan doden. Het is goed mogelijk dat de verdachte dat pas heeft besloten toen hij na de achtervolging oog in oog kwam te staan met het slachtoffer en vervolgens handelde in een opwelling. Dat betekent dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat de verdachte heeft kunnen nadenken over de gevolgen van zijn voornemen, wat vereist is voor voorbedachte raad. Daarom is van moord geen sprake.