Laden...

Bewijs leveren en verjaring in zaken van misdragingen Nederlandse militairen in voormalig Nederlands-Indië

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Den Haag > Nieuws > Bewijs leveren en verjaring in zaken van misdragingen Nederlandse militairen in voormalig Nederlands-Indië
Den Haag, 23 januari 2019

De rechtbank in Den Haag heeft vandaag vonnis gewezen in twee zogenaamde  ‘Indonesië-zaken’ over misdragingen van Nederlandse militairen in voormalig Nederlands-Indië in 1947 en 1949.

Bewijs leveren

Het eerste vonnis (ECLI:NL:RBDHA:2019:499) is gewezen in de zaak van de zoon van een verzetsstrijder die in maart 1947 om het leven is gekomen. De zoon en de Staat verschillen van mening over de precieze toedracht van het overlijden van de vader en over wat er daarna is voorgevallen. Duidelijk is alleen dat de vader in een vuurgevecht tussen verzetsstrijders en Nederlandse militairen is geraakt. De zoon moet bewijzen dat zijn vader op de door hem aangeduide manier is gedood. Ook moet hij bewijs leveren van wat volgens hem is voorgevallen na het overlijden van zijn vader. Volgens de zoon is zijn vader onthoofd en is het hoofd van zijn vader tentoongesteld. De Staat betwist dat.

Nader bewijs leveren

De door de zoon geschetste omstandigheden van het overlijden en de gebeurtenissen daarna zijn breed bekend in Indonesië. Dat is onvoldoende voor de rechtbank om dat in rechte als vaststaand te kunnen aannemen. Daar is nader bewijs voor nodig.

Telehoren

Dit bewijs mag worden geleverd door getuigen in Indonesië te horen. Net als in vergelijkbare zaken zal de rechter-commissaris deze getuigen door middel van een videoverbinding horen.

Te lang gewacht

Het tweede vonnis (ECLI:NL:RBDHA:2019:500) is gewezen in de zaken van acht kinderen die de Staat aansprakelijk stellen voor de standrechtelijke executie van hun vaders door Nederlandse militairen in 1947 en 1949. De Staat beroept zich op verjaring.

De rechtbank oordeelt dat eisers te lang hebben gewacht met het indienen van de aansprakelijkstelling en de vordering tot schadevergoeding. Deze vorderingen worden afgewezen.

Uitspraken