De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat de zorgkantoren op grond van het proportionaliteitsbeginsel reële tarieven moeten vergoeden en dat de onderbouwing van het tariefsysteem transparant en uitlegbaar moet zijn. De rechter oordeelt in deze zaken dat het grootste deel van de bezwaren van de zorgaanbieders geen doel treft. De zorgaanbieders hebben bij een aantal vorderingen die betrekking hebben op de jaren ná 2024 geen spoedeisend belang. Voor het overige wordt grotendeels geoordeeld dat de zorgkantoren, anders dan de zorgaanbieders betogen, de op hen rustende verplichtingen niet evident hebben geschonden. Zij hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de gehanteerde tariefsystematiek en de onderdelen daarvan voldoende duidelijk onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daarmee reële tarieven vergoeden.
Op twee onderdelen is dat niet het geval. CZ, VGZ, Zilveren Kruis, Salland en Zorg & Zekerheid moeten hun inkoopbeleid aanpassen, zo dat de zorgaanbieders gedurende de looptijd van de inkoopprocedure ieder jaar de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen het richttariefpercentage, inclusief de onderbouwing ervan. Dit gebod geldt niet voor Menzis omdat zij met ter zitting gedane toezeggingen de onrechtmatigheid van haar beleid op dit punt heeft weggenomen.
Verder oordeelt de rechter dat het inkoopbeleid van CZ, Menzis, VGZ en Zorg & Zekerheid onrechtmatig is voor zover zij, in het geval in het verleden met een zorgaanbieder een lager tariefpercentage dan het richttariefpercentage overeengekomen is, dat lagere tariefpercentage tot uitgangspunt nemen. Deze zorgkantoren hebben onvoldoende gemotiveerd dat dit lagere percentage destijds een reëel tarief opleverde, laat staan dat dit tarief op dit moment nog steeds reëel is. Aan deze zorgkantoren wordt daarom verboden om dit onderdeel in hun inkoopbeleid op te nemen zoals dat nu in het inkoopbeleid staat.