De rechter oordeelt dat de Kieswet een wet in formele zin is die is vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om alle argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij de wetgever een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De burgerlijke rechter kan een wet alleen buiten toepassing verklaren als het betreffende onderdeel onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dat betekent dat er grote terughoudendheid moet worden betracht, zeker nu in een kortgedingprocedure als deze slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven.
Bij de totstandkoming van de Kieswet zijn verschillende andere opties overwogen rondom de wijze waarop gedetineerden hun stem zouden moeten kunnen uitbrengen. Deze stuitten echter op bezwaren. Zo moeten stemlokalen openbaar toegankelijk zijn voor iedere kiezer vanuit het oogpunt van controleerbaarheid en transparantie. Dit is in een PI feitelijk niet mogelijk. Voor de mogelijkheid om per brief te stemmen is niet gekozen vanwege het gevaar voor onregelmatigheden. Het per volmacht stemmen wordt door de wetgever als volwaardige wijze van het uitbrengen van een stem gezien. Daar zitten weliswaar beperkingen aan omdat iemand zijn stem dan met één andere persoon moet delen en er bepaalde acties moeten worden ondernomen. Maar dat maakt dit onderdeel van de wet nog niet onmiskenbaar onverbindend, zo oordeelt de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter ziet ook geen grondslag om de Staat te gebieden een informatiecampagne te organiseren en onderzoeken uit te laten voeren. Bij dat laatste heeft Bonjo ook geen spoedeisend belang. Als Bonjo met de Staat om de tafel wil om de gang van zaken in de PI's rond de verkiezingen te evalueren, dan dient zij daarvoor volgens de voorzieningenrechter andere wegen te bewandelen.