Laden...

Afwijzing vordering TUL in 2 strafzaken

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Gelderland > Nieuws > Afwijzing vordering TUL in 2 strafzaken
Zutphen, 14 januari 2020

De rechtbank heeft zich op 13 januari 2020 uitgesproken over de gevolgen van een wetswijziging in de strafzaken van 1 ontkennende en 1 gedeeltelijk bekennende verdachte. In deze zaken legt de rechtbank celstraffen van 18 maanden aan de verdachten op voor cocaïnehandel en –bezit. Maar de rechtbank wijst de beslissingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen voor beide verdachten af. Volgens de rechtbank is die tenuitvoerlegging in strijd met het recht op een eerlijk proces.

De verdachten lopen nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Omdat de rechtbank tot een veroordeling voor nieuwe strafbare feiten komt, overtreden de verdachten de aan die proeftijd verbonden algemene voorwaarde. Daarom buigt de rechtbank zich in haar vonnissen ook over de vraag of eerder opgelegde voorwaardelijke straffen alsnog ten uitvoer gelegd moeten worden. De rechtbank oordeelt dat deze vorderingen moeten worden afgewezen. Hieronder legt ze uit waarom deze vorderingen worden afgewezen.

Wetswijziging

Sinds 1 januari 2020 kan door een wetswijziging, de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB), geen hoger beroep meer worden ingesteld tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Door deze wetswijziging is die beslissing meteen definitief. Dit betekent dat die beslissing van de rechtbank in stand blijft, ook al wordt een verdachte in hoger beroep voor de nieuwe strafzaak alsnog vrijgesproken.

Dit betekent dat iemand die in hoger beroep is vrijgesproken toch de voorwaardelijke straf moet ondergaan voor het overtreden van de algemene voorwaarde. Dit terwijl uit de vrijspraak door de rechter in hoger beroep volgt dat de verdachte die algemene voorwaarden toch niet heeft overtreden.

Uit de wetsgeschiedenis van de USB  - dit zijn de documenten van de minister en de Tweede Kamer op grond waarvan de wijziging tot stand is gekomen – komt niet duidelijk naar voren of de wetgever dit effect heeft onderkend en ook heeft gewild.  Die onduidelijkheid is er ook als het gaat om verdachten die gedeeltelijk bekennen.

Strijd met recht op eerlijk proces

Volgens de rechtbank is dit effect van de nieuwe wet niet billijk. Zij houdt daarbij rekening met fundamentele principes zoals de onschuldpresumptie. Dit grondbeginsel in het strafrecht houdt in dat iemand onschuldig is tot het tegendeel onherroepelijk is bewezen. Volgens de rechtbank is dit gevolg van de wetswijziging in strijd met artikelen 5 en 6 EVRM, waarin onder meer het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd. Om die reden wijst de rechtbank in de genoemde zaken de vordering tot tenuitvoerlegging af.

Voorbeeld

Een verdachte wordt op 1 maart 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf van 1 maand. Voor deze voorwaardelijke straf geldt een proeftijd van 2 jaar. De voorwaarde houdt in dat hij geen nieuw strafbaar feit mag plegen.

Nadat het vonnis definitief is – en binnen de proeftijd – wordt hij vervolgens verdacht van een nieuw misdrijf. Naast de nieuwe aanklacht eist de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde maand celstraf. De rechtbank veroordeelt de verdachte voor het nieuwe misdrijf en gelast de tenuitvoerlegging van 1 maand gevangenisstraf omdat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden, namelijk het plegen van een nieuw strafbaar feit.

De verdachte gaat in hoger beroep en vervolgens volgt vrijspraak. Als gevolg van de nieuwe wettelijke regeling gaat de verdachte toch 1 maand de gevangenis in, omdat hij niet in hoger beroep mag tegen de beslissing over de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf. 

Uitspraken