De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van verzoeksters in de bezwaarprocedure bij de provincie geen redelijke kans van slagen hebben. Volgens de voorzieningenrechter heeft de provincie namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat de (probleem)wolf op basis van uiterlijke kenmerken te onderscheiden is van de andere roedelgenoten en dat er een noodzaak bestaat om tot afschot van specifiek deze wolf over te gaan vanwege de openbare veiligheid. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen goede alternatieven zijn om toekomstige incidenten met deze wolf te voorkomen.
Wel merkt de voorzieningenrechter op dat het probleemgedrag van wolven vaak voortkomt uit menselijk handelen. Met meer preventieve maatregelen (bijvoorbeeld meer toezicht of een picknickverbod op bepaalde locaties) is probleemgedrag mogelijk te voorkomen. Maar dat helpt nu niet meer voor deze wolf omdat het probleemgedrag er eenmaal is. Voor de toekomst roepen de dierenorganisaties de provincie en de Hoge Veluwe terecht op om meer maatregelen te nemen en strenger op te treden tegen het voeren en lokken van wolven.
De dierenorganisaties hebben ook terecht aangevoerd dat de staat van instandhouding van de wolf (hiermee wordt bedoeld hoe het gaat met de verspreiding en grootte van de populatie van de wolf) in Nederland niet gunstig is. De provincie moet beter gaan motiveren in de nog te nemen beslissing op bezwaar waarom de (probleem)wolf toch afgeschoten kan worden. De voorzieningenrechter verwacht dat dit lukt. Het gaat namelijk om één specifieke (probleem)wolf. Het is op basis van een rapport voldoende aannemelijk dat het afschieten van deze ene wolf geen negatieve gevolgen heeft voor de toekomst van de wolvenpopulatie.
De voorzieningenrechter wijst daarom de verzoeken van de dierenorganisaties tot het verbieden van het doden van de wolf af.