De rechtbank geeft in haar vonnis aan dat normaal gesproken een gevangenisstraf van minimaal 5 jaar passend is bij een veroordeling tot een poging tot doodslag. Hiervan wordt in dit geval afgeweken, omdat de vergelijking met andere zaken geen recht doet aan deze zaak. In dit verband heeft de rechtbank gewezen op het feit dat:
- de verdachte, bij wie onder meer sprake is van een autismespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis, verminderd toerekeningsvatbaar is;
- het risico op recidive laag tot matig is;
- de verdachte baat heeft bij behandeling in een forensische psychiatrische polikliniek;
- de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld;
- het slachtoffer zich voorafgaande aan de aanval van de verdachte niet onbetuigd heeft gelaten. Uit diverse verklaringen blijkt namelijk dat het slachtoffer gedurende de avond ruzie heeft gezocht met de verdachte waarbij hij hem heeft uitgescholden en gekleineerd, wetende dat hij lijdt aan een vorm van autisme. Uiteraard rechtvaardigt dit op geen enkele manier wat het slachtoffer is aangedaan, maar van een geheel onschuldig slachtoffer is geen sprake.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het verschil in strafoplegging tussen een poging tot doodslag en de oriëntatiepunten voor zware mishandeling groot is, terwijl het feitelijke verschil in gedragingen in dit geval niet zo groot is.