Of de minister naast opvang in een VBL óók opvang in de LVV of andere vorm van opvang moet organiseren, is een vraag die nu niet beantwoord wordt. Daar is het te complex voor in deze spoedprocedure. De voorzieningenrechter weegt in deze zaak de belangen van de vreemdelingen en de minister tegen elkaar af. Zij komt tot de conclusie dat de belangen van de vreemdelingen, om gebruik te kunnen blijven maken van bed, bad en brood, zwaarder wegen dan het financiële belang van de minister. Als de opvang beëindigd wordt, betekent dit dat zij per 1 januari mogelijk op straat komen te staan. Daarnaast is er op dit moment te veel onduidelijkheid of deze vreemdelingen wel terecht kunnen in een VBL. Zo is het juridisch onduidelijk of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden en is het maar de vraag of er wel genoeg bedden beschikbaar zijn. Uit informatie blijkt dat er op dit moment nauwelijks bedden zijn, maar de minister heeft aangegeven dat het creëren van extra bedden een optie is. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet concreet genoeg is. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn het mogelijk is. De voorzieningenrechter plaatst bovendien vraagtekens bij het financiële belang van de minister. Aan de opvang in een VBL zijn ook kosten verbonden en de minister heeft niet onderbouwd dat deze kosten minder zijn dan die van de LVV.
Deze uitspraak betekent dat de minister de huidige vorm van 24-uurs opvang in de Utrechtse LVV moet voorzetten. De vreemdelingen moeten in ieder geval gebruik kunnen blijven maken van de bed-bad-brood-regeling, tot vier weken nadat de minister heeft beslist op hun bezwaar.