De rechtbank is het eens met de staatssecretaris dat hij ook potentiële bedreigingen van de openbare orde kan betrekken bij de vraag of een derdelander een bedreiging vormt van de openbare orde.
Op basis van de rapporten die de staatssecretaris tot zijn beschikking had, volgt de rechtbank zijn standpunt dat Icke zo'n bedreiging vormt. Ook speelt voor de rechtbank een rol dat Icke in zijn speech van 6 november 2022 en de documentaire over zijn eigen leven uitlatingen heeft gedaan die kunnen bijdragen aan anti-overheidsextremisme. De rechtbank oordeelt dat Icke uiteraard niet alleen verantwoordelijk kan worden gesteld voor anti-overheidssentiment in Nederland, maar dat hij deze gevoelens met zijn uitlatingen wel kan aanwakkeren. Dat kan ertoe leiden dat extremisten overgaan tot (gewelddadig) verzet tegen democratisch gekozen instituten of personen. Dat Icke niet rechtstreeks oproept tot geweld maakt niet dat deze uitlatingen niet kunnen worden opgevat als potentieel schadelijk voor de democratische samenleving en daarmee als potentiële bedreiging van de openbare orde.
Bij de vraag of zijn recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging mag worden beperkt, let de rechtbank op alle omstandigheden van deze situatie. De rechtbank is het met Icke eens dat de uitzonderingen op het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging strikt moeten worden uitgelegd. Maar deze rechten zijn volgens de rechtbank niet onbegrensd. De rechtbank vindt de maatregel en de duur van twee jaar proportioneel. Voor de rechtbank is het daarbij van belang dat Icke nog steeds op een andere manier zijn uitlatingen kan delen. Bovendien was er voor de staatssecretaris geen andere mogelijkheid om de bedreiging van de openbare orde te voorkomen.
Deze uitspraak is gedaan door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem.