De rechtbank constateert dat een onderzoeksbureau onderzoek heeft gedaan naar de aanwezige planten en diersoorten die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden. Volgens de rechtbank hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van het ecologisch onderzoek. Ten aanzien van het verloren gaan van leefgebied van de beschermde soorten, oordeelt de rechtbank dat na afloop van de werkzaamheden maximaal 2 hectare definitief zal zijn onttrokken aan het leefgebied. In het verlies van twee hectare voortplantings- en overwinteringsgebied ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de rugstreeppad en zandhagedis. Voor de overige 8 hectare grond waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd stelt de rechtbank vast dat deze gronden na het afronden van de werkzaamheden en het verwijderen van de amfibieschermen weer beschikbaar komen voor de rugstreeppad en zandhagedis.
Tussen partijen is in geschil of deze gronden dan direct weer geschikt leefgebied zijn of dat er nog herstelwerkzaamheden nodig zijn. Omdat de werkzaamheden nog niet zullen zijn afgerond als op het bezwaar wordt beslist, kan dit discussiepunt verder in de bezwaarprocedure worden beoordeeld.