Met betrekking tot de jongste kinderen heeft de rechtbank overwogen dat ze van jongs af aan door de vader zijn geïndoctrineerd met de overtuiging dat de buitenwereld slecht is en dat daardoor contact met de buitenwereld moet worden vermeden. Vanaf hun geboorte tot het moment van het aantreffen van het gezin in de boerderij hebben zij afgescheiden van de samenleving geleefd. Een samenleving waarin zij zich ook niet vrij zouden hebben kunnen bewegen omdat zij nooit zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts zou het verlaten van het gezin hebben betekend dat zij hun levensmissie zouden verloochenen, het gezin zouden verraden en onder de slechte invloeden van de buitenwereld zouden komen te staan, als gevolg waarvan terugkeer naar het gezin was uitgesloten. Het gezin was het enige bekende dat zij hadden. Door de vader is aldus een zodanige situatie gecreëerd dat de kinderen niet weg durfden te gaan, uit vrees voor uitsluiting en onderhevig te raken aan slechte invloeden, terwijl zij zich niet zelfstandig staande zouden kunnen houden in de maatschappij.
De vader heeft de grenzen van de hem toegekende vrijheid zijn kinderen volgens zijn eigen overtuiging op te voeden overschreden en de jongste kinderen wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd.
Verdachte heeft een essentiële rol heeft gespeeld in het geheel en zonder zijn bijdrage was het voor de vader niet mogelijk geweest om de kinderen gedurende zo'n lange periode geïsoleerd van de maatschappij te laten leven. Er is aldus sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de vader die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Daarnaast heeft verdachte samen met de vader een andere man, die een volgeling was van de vader van zijn vrijheid beroofd. Verdachte en de vader hebben hem – na een onenigheid - vastgepakt, hem vastgebonden en hem in een keet opgehangen. Hij is in die keet wekenlang opgesloten geweest en kon daaruit niet weggaan.