De rechtbank oordeelt dat voor het deel van het Groningenveld, waar regelmatig aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, gesproken kan worden van een situatie waarin door de NAM een ernstige inbreuk wordt gemaakt op een fundamenteel persoonlijkheidsrecht, het recht op een ongestoord woongenot. Ook zonder dat er sprake is van geestelijk letsel leidt dit tot aantasting in de persoon, bij degenen die daardoor persoonlijk gevoelens van angst, zorg en psychisch onbehagen ervaren. Velen zijn bang voor hun veiligheid, ervaren spanningen en worden in hun dagelijks leven met de gevolgen van de aardbevingen geconfronteerd. Deze overlast overschrijdt gezien de aard, de ernst en de duur daarvan de grenzen van hetgeen eisers in het maatschappelijk verkeer als ‘gewone’ hinder hebben te accepteren en vormt een inbreuk op hun eigendomsrechten en op hun recht op ongestoord woongenot. De rechtbank oordeelt dat de NAM, die deze onrechtmatige overlast heeft veroorzaakt, aansprakelijk is voor de schade die eisers daardoor lijden. Daarnaast is de NAM aansprakelijk voor materiële schade als gevolg van gederfd woongenot. In een vervolgprocedure (een zogenaamde schadestaatprocedure) zal per eiser de hoogte van een eventuele schadevergoeding worden bepaald.