De rechtbank stelt voorop dat zij haar ogen niet sluit voor de voordelen en mogelijke meerwaarde van procesafspraken, nu dit proceseconomische voordelen heeft in die zin dat in veel, met name complexe, zaken – doordat er afstand wordt gedaan van onderzoekswensen en hoger beroep en er verkort vonnis wordt gewezen – tijdwinst wordt geboekt en dit alle betrokkenen in de strafrechtketen tot voordeel kan strekken. Kostbare zittingscapaciteit wordt gespaard en het kabinet RC wordt ontlast. De belasting van de strafrechtketen als geheel kan daarmee aanzienlijk beperkter zijn dan bij een reguliere afdoening. Niet minder belangrijk is dat de verdachte in de meeste gevallen sneller duidelijkheid zal verkrijgen over de uitkomst van zijn zaak.
De rechtbank ziet naast de voordelen van procesafspraken echter ook nadelen, temeer nu in onderhavig zaak sprake is van meerdere verdachten en niet met alle verdachten tot procesafspraken is gekomen.
De onderhavige casus is bijzonder in die zin dat het een zaak betreft met een aanzienlijk aantal verdachten waarvan bijna de helft niet 'meedoet' met de procesafspraken. Een vergelijkbare situatie heeft zich in de rechtspraak tot nu toe slechts één keer voorgedaan, waarbij de rechtbank oordeelde dat procesafspraken in die zaak niet voor de hand lagen.[1] De onderhavige zaak wijkt ook op andere punten af van de zaken waarin in de jurisprudentie tot nu toe tot een afdoening middels procesafspraken is gekomen. Die zaken betroffen veelal uitzonderlijke gevallen, te weten oude zaken en/of complexe en omvangrijke zaken die zich jarenlang voort (dreigen te) slepen. Hier is geen sprake van een (zeer) oude zaak of een zaak die zich kenmerkt door een (zeer) grote complexiteit.
Een niet te onderschatten nadeel is van praktische aard; indien de rechtbank mee gaat in de procesafspraken zal dit nopen tot een afsplitsing van de zaken, omdat in vijf van de acht zaken de afsprakenprocedure zal kunnen worden gevolgd en in de andere drie zaken de reguliere strafrechtelijke procedure zal moeten worden gevolgd. Voor twee van die drie zaken geldt dat het vervolg van de reguliere strafrechtelijke procedure mede zal bestaan uit nader door de rechter-commissaris te verrichten onderzoek, bestaande uit het horen van alle (mede)verdachten.
Dit brengt met zich mee dat een tweede samenstelling rechters zich zal moeten buigen over deze zaken. Dat is een enorme belasting voor de rechtspraak en daarmee voor de strafrechtketen in zijn geheel waardoor verschillende van de hiervoor genoemde voordelen van het maken van procesafspraken reeds komen te vervallen. Het is voorts zeer de vraag of dat nadeel voldoende gecompenseerd wordt door de proceseconomische voordelen ten aanzien van de verdachten waarmee wel tot procesafspraken is gekomen.
In dit verband is ook van belang dat inmiddels bekend is dat cassatie in belang der wet wordt ingesteld. Niet ondenkbaar is dat, voordat de rechtbank tot een eindoordeel zal komen in de zaken waarin verdachten tot procesafspraken zijn gekomen, de Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor dergelijke afspraken, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, in het huidige straf(proces)recht geen plaats is. Het ligt in dat geval niet voor de hand dat de rechtbank bij een dergelijk stand van de jurisprudentie nog 'mee zou kunnen gaan' met de procesafspraken.
Daarnaast stelt de rechtbank zich de vraag of een afsplitsing er niet toe zal leiden dat gezamenlijk bij de rechtbank aangebrachte zaken te veel uit elkaar gaan lopen en mogelijk zelfs rechtsongelijkheid in de hand zal werken. De situatie is immers goed denkbaar dat zaken met een cluster verdachten zoals in de onderhavige zaak, met hetzelfde dossier, hetzelfde feitencomplex en grotendeels overeenkomende tenlasteleggingen door een afsplitsing ten gevolge van procesafspraken uitmonden in vonnissen die met betrekking tot een bewezenverklaring dan wel kwalificatie van de feiten of strafmaat flink uiteen kunnen lopen. Bijvoorbeeld omdat nader onderzoek, voortschrijdend inzicht en tijdverloop een ander licht op de feiten werpt. De rechtsgevolgen voor de verdachten mét procesafspraken en de verdachten zónder procesafspraken kunnen zodoende aanzienlijk verschillen ten gevolge van een afsplitsing. Hoewel de verdachten tegengeworpen kan worden dat dat een gevolg is van hun eigen keuze om procesafspraken te maken, en het tevens zo is dat ook zonder procesafspraken dergelijke situaties zich kunnen voordoen, berust er naar het oordeel van de rechtbank op haar ook een taak om de rechtsgelijkheid te bewaken en de rechten en vrijheden van verdachte te beschermen.
Ook voor de vijf verdachten waarmee procesafspraken zijn gemaakt, bestaan in het oog springende nadelen aan de te volgen procedure. Wanneer de rechtbank op dit moment zou oordelen niet onwelwillend tegenover die procesafspraken te staan en dat traject zou worden voortgezet, is het immers nog steeds goed denkbaar dat de rechtbank na onderzoek ter terechtzitting en beantwoording van de vragen ingevolge art. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging wenst te komen dan voorgesteld in de procesafspraken. In dat geval zou het onderzoek heropend moet worden en zal de zaak zich opnieuw in de regiefase bevinden omdat er reeds onderzoekswensen zijn toegewezen zonder dat deze al zijn uitgevoerd en er voorts in één zaak sprake is van onderzoekswensen onder de voorwaarde dat de rechtbank niet meegaat met de procesafspraken. Ook die zouden dus, voor zover toegewezen, alsnog moeten worden uitgevoerd. Dit zou geen versnelling en vereenvoudiging van het strafproces betekenen, maar juist een aanzienlijke vertraging. Bovendien zou een en ander juist een grotere belasting voor de strafrechtketen met zich brengen dan wanneer van meet af aan de reguliere weg wordt gevolgd. Getuigen die reeds in de zaken van de drie verdachten zónder procesafspraken zijn gehoord, zouden dan immers nogmaals door de rechter-commissaris gehoord moeten worden. De te behalen proceseconomische voordelen zijn daarom erg onzeker en kwetsbaar.
[1] Rechtbank Overijssel, 28 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:695.