Laden...

Uitspraak op verzoek over kolencentrale RWE aan de Eemshaven

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Noord-Nederland > Nieuws > Uitspraak op verzoek over kolencentrale RWE aan de Eemshaven
Groningen, 19 april 2021

Op 19 oktober 2018 heeft de Coöperatie Mobilisation for the Environment (de MOB) aan Gedeputeerde Staten van Groningen verzocht om over te gaan tot de intrekking van de natuurvergunning voor de kolencentrale aan de Eemshaven die na uitgebreide beroepsprocedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak uiteindelijk in 2014 aan de RWE is verleend. De meervoudige kamer van de bestuursrechter heeft dat verzoek afgewezen.

Beoordelingsruimte

De meervoudige kamer van de bestuursrechter is tot de conclusie gekomen dat bij een verzoek als het onderhavige, waarbij om intrekking van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wordt gevraagd, op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn eerst beoordeeld moet worden of de staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied waarop dat verzoek ziet, aanleiding geeft tot het treffen van passende maatregelen.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat wanneer de intrekking van de vergunning een passende maatregel voor dat gebied zou zijn, verweerder die vergunning dan ook moet intrekken. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat verweerder een zekere mate van beoordelingsruimte heeft als het gaat om de vraag welke maatregel de passende maatregel is voor het betrokken Natura 2000-gebied.

Natura2000-gebied ‘Liefthingsbroek’

In gevallen als de onderhavige waarbij de achteruitgang van de Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door stikstofdepositie zijn vaak meerdere bedrijven met een vergunning die voor die depositie verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Verweerder dient te beoordelen of intrekking van een vergunning de passende maatregel voor het gebied is en zo ja welke vergunning dan zou moeten worden ingetrokken.
De rechtbank heeft op grond van artikel 2.2 van de Wnb geoordeeld dat verweerder slechts bevoegd is om die beoordeling te voltrekken voor het Natura 2000-gebied “Lieftinghsbroek” en dat verweerder op grond van artikel 2:3 van de Awb gehouden was om het verzoek van eiseres door te sturen naar Gedeputeerde Staten van Fryslân en Drenthe voor zover het verzoek van eiseres betrekking heeft op de Natura 2000-gebieden die in respectievelijk Fryslân en Drenthe zijn gelegen.
In dat kader heeft de rechtbank daarom alleen beoordeeld of de staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied “Lieftinghsbroek”, dat in Groningen is gelegen, aanleiding geeft tot het treffen van passende maatregelen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat daar geen reden toe zou zijn.

Conclusie

Tot slot heeft de rechtbank de stellingen van eiseres beoordeeld met betrekking tot de vraag of het project van derde partij opnieuw passend zou moeten worden beoordeeld. De rechtbank is daarbij tot de conclusie gekomen dat bij de beoordeling van de staat van instandhouding van het betrokken Natura 2000-gebied in het kader van het verzoek tot intrekking van de vergunning, slechts de staat van dat gebied ten tijde van het bestreden besluit van belang is en dat noch het derde lid, noch het tweede lid, van artikel 6 van de Habitatrichtlijn in dit geval dwingt tot een nieuwe passende beoordeling.

Uitspraken