De verdachte ging in de nacht van 11 september vorig jaar de slaapkamer van zijn huisgenoot in en stak hem met een mes onder meer in zijn hals. Als gevolg hiervan overleed het slachtoffer. De verdachte belde vervolgens zelf naar het alarmnummer en zei meerdere malen dat hij zijn huisgenoot had doodgestoken. Tijdens politieverhoren na het incident, zei de verdachte zich dit niet meer te kunnen herinneren. Ruim een jaar later herinnerde de verdachte zich dat het slachtoffer hem had aangevallen met een mes. De verdachte had - zo verklaarde hij tijdens de zitting - het mes van het slachtoffer afgepakt en vervolgens uit zelfverdediging gestoken.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat het slachtoffer de verdachte heeft aangevallen en wijst het beroep op zelfverdediging af. Dat er echter sprake was van een vooropgezet en overdacht plan, blijkt volgens de rechtbank ook niet. De man wordt daarom vrijgesproken van moord en veroordeeld voor doodslag.
De rechtbank oordeelt dat er niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een lange vrijheidsbenemende straf. Het slachtoffer leed aan dementie en was in verregaande mate hulpbehoevend. Het was de verdachte die de taak op zich had genomen om die hulp aan het slachtoffer, met wie hij al 35 jaar samenwoonde, te bieden, maar in plaats daarvan bracht hij hem op gruwelijke wijze om het leven. Hiermee ontnam hij hem zijn meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven. Ook bracht hij onherstelbaar leed toe aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer.
De rechtbank kon niet vaststellen dat de aanleiding tot de doodslag gelegen was in een te zware mantelzorgtaak voor de verdachte. Hiermee kan de rechtbank in strafmatigende zin dus geen rekening houden. Wel houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat het door de verdachte gepleegde misdrijf hem niet volledig kan worden toegerekend omdat hij een persoonlijkheidsstoornis heeft. Volgens deskundigen was hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar op het moment van het delict.