De rechtbank gaat in de voorliggende 4 zaken mee met de burgers. De gemeente mag haar beleid weliswaar baseren op het KPMG-rapport, maar alleen als het gaat om zogenoemde clusters van huishoudelijke hulp. Dit zijn bijvoorbeeld alle klussen die nodig zijn voor een ‘schoon en leefbaar huis’ en voor ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’. De gemeente koos echter voor het toekennen van hulp op het niveau van individuele activiteiten. Maar het KPMG-rapport geeft daarvoor niet genoeg onderbouwing. In het rapport staat namelijk dat onvoldoende onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om betrouwbare informatie over de noodzakelijke tijdsbesteding van de individuele activiteiten te krijgen.
Daarnaast kon de gemeente niet op grond van de Wmo een lopende toekenning voor huishoudelijke hulp openbreken, alleen omdat het beleid gewijzigd is. Dat kan volgens de rechtbank wel als er een wijziging in de omstandigheden van de burger is die dat nodig maakt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een verbetering of verslechtering van de gezondheid of een wijziging in de woning. Verder wijkt de gemeente in haar beleid van het rapport af door incidentele huishoudelijke hulp stelselmatig niet toe te kennen. De gemeente vindt dat die hulp door iemand uit het sociale netwerk of een vrijwilliger gedaan kan worden. Hiermee gaat de gemeente te kort door de bocht, zo oordeelt de rechtbank. Dat er daadwerkelijk vrijwilligers beschikbaar zijn heeft de gemeente niet aangetoond. Als ook niemand uit het sociale netwerk incidentele hulp kan bieden, dan moet de gemeente ook voor deze taken ondersteuning toekennen.
Al met al lost de rechtbank de geschillen in 3 van de 4 zaken zelf op door te bepalen dat deze burgers huishoudelijke hulp moeten krijgen in de omvang en frequentie zoals zij die voorheen kregen. In één zaak moet de gemeente er opnieuw naar kijken. Voor de zaken van de andere burgers wordt indien nodig een nieuwe zitting bij de rechtbank gepland.