Volgens de rechtbank is er voldoende bewijs dat de 39-jarige hoofdverdachte, eigenaar van een transportbedrijf, de leider was van een criminele organisatie die zich op professionele wijze bezighield met drugshandel. Hij was op dagelijkse basis zeer intensief bezig met het wel en wee van de organisatie; zo organiseerde hij de cocaïnetransporten binnen Nederland en naar het buitenland, zorgde hij voor de uitvoering daarvan door andere leden van de organisatie, onderhield hij contacten met drugsleveranciers en was hij voortdurend bezig met het bekijken van mogelijkheden om zijn handel uit te breiden en te optimaliseren.
De hoofdverdachte hield de mensen die voor hem werkten stevig onder de duim. Hij gebruikte niet alleen zelf geweld, maar zette anderen ook aan geweld te gebruiken. Een medeverdachte moest onder dwang (na een fikse bedreiging) zelfs zijn tatoeage van het woord ‘omerta’ (deels) laten verwijderen, nadat hij door de hoofdverdachte uit de organisatie was gezet. Naast dit alles beschikte de hoofdverdachte over schietklare wapens, zowel op kantoor als thuis, en had een groot en professioneel vuurwapenarsenaal tot zijn beschikking.
Intussen was de verdachte extreem alert op het uit beeld blijven bij de politie. Uit de cryptocommunicatie blijkt dat hij hoe dan ook voornemens was door te gaan met de handel in cocaïne. Voor het geval hij gedetineerd zou raken, werd al een ander (een van de medeverdachten) naar voren geschoven om de zaak te runnen als de hoofdverdachte daar (tijdelijk) niet toe in staat zou zijn. Hij heeft in alle opzichten laten zien dat hij zich nergens iets van aantrekt en ten koste van alles wil doorgaan met de grootschalige handel in cocaïne. De rechtbank legt hem daarom – zoals het Openbaar Ministerie al eiste – een langdurige celstraf op van 12 jaar.