Volgens de man had hij zijn moeder niet vermoord, maar was er sprake van
‘levensbeëindiging op verzoek’. De vrouw zou naar zijn zeggen een einde aan haar
leven hebben willen maken en zou haar zoon gevraagd hebben daarbij te helpen.
Ook zouden ze hebben gesproken over de manier waarop zij uit het leven zou
kunnen stappen. De rechtbank acht het aannemelijk dat er in de beleving van de
man sprake was van een doodswens bij zijn moeder en dat hij op haar verzoek
uitvoering heeft gegeven aan die wens. Voor ‘levensbeëindiging op verzoek’ zoals
bedoeld door de wetgever, is dit echter niet voldoende. Behalve de man, was
namelijk niemand op de hoogte van de doodswens van de vrouw. Daarbij komt onder
meer dat de wijze waarop zij om het leven kwam, niet in overeenstemming is met
de methoden die zij met haar zoon besprak. Daarom acht de rechtbank het
alternatief ten laste gelegde ‘levensbeëindiging op verzoek’ niet bewezen en
acht zij de man schuldig aan moord.
De rechtbank rekent het de man zwaar aan dat hij zijn moeders recht op
leven heeft ontnomen. Weliswaar leek zij -met name door haar fysieke beperkingen
en handicaps door een herseninfarct- nog weinig waarde aan het leven te hechten,
maar er had verbetering in haar situatie kunnen komen. Hierdoor had zij mogelijk
weer levensvreugde kunnen vinden. De man heeft haar die mogelijkheid ontnomen
door haar om het leven te brengen in plaats van hulp te zoeken om haar uit de
neerwaartse spiraal in het leven te halen.