De man was bekend met de situatie ter plaatse en wist dat er mensen uit het verzorgingstehuis konden komen. De rechtbank stelt vast dat de man bij het begin van het achteruitrijden heeft gekeken of voor hem de weg achter hem vrij was. Tijdens het achteruitrijden liet de man na over zijn linkerschouder te kijken om zich ervan te verzekeren dat zich - nadien - geen ander verkeer achter of in vlakbij zijn auto bevond. Volgens de rechtbank had de man de slachtoffers dan op enig moment kunnen zien. Uit de camerabeelden blijkt dat er tussen het begin van het achteruitrijden en de botsing 7 seconden heeft gezeten. In die tijd had de man minstens nogmaals over zijn rechterschouder of in de spiegel moeten kijken.
Door achteruit te rijden en daarbij onvoldoende op te letten of er mensen achter de auto waren, heeft de man volgens de rechtbank een gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar is ook daadwerkelijk ontstaan, nu zijn handelen tot een aanrijding met het slachtoffer en haar zoon heeft geleid. Uit de omstandigheid dat de man hen over het hoofd zag, kan volgens de rechtbank, ander dan de officier van justitie, niet het juridische oordeel worden afgeleid dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De ernst van de gevolgen van zijn verkeersgedrag is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van dit misdrijf. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de man te hard heeft gereden. De man wordt dan ook vrijgesproken van dat deel van de ten laste gelegde feiten.