De broers werden in januari 2011 in een parkeergarage in Eindhoven mishandeld door een aantal personen. Ze werden geschopt en geslagen, ook nadat ze op de grond waren gevallen. Het incident werd vastgelegd door bewakingscamera’s. Eén van de slachtoffers raakte ernstig gewond, hij liep onder andere een klaplong op. De man kon daardoor naar eigen zeggen drie maanden niet werken.
De slachtoffers en een getuige wezen de verdachte aan als één van de daders, toen ze tijdens verhoren in maart 2012 met foto’s werden geconfronteerd. De rechtbank is van oordeel dat deze belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn en gebruikt deze daarom niet. Zo kregen de slachtoffers en getuige onder meer de foto’s te zien, terwijl zij al eerder de beelden hadden gezien en daarover (met elkaar) hadden gesproken. Volgens de rechtbank valt niet uit te sluiten dat dit hun beeld- en oordeelsvorming heeft beïnvloed. Daarnaast wijken de verklaringen van de slachtoffers en de getuige op onderdelen opvallend af van de verklaringen die zij een jaar eerder, kort na het incident, aflegden.
De rechtbank overweegt verder dat, ook al zou de verdachte op de twee foto’s staan, uit de bewijsmiddelen onvoldoende volgt of hij daadwerkelijk bij het gewelddadige incident betrokken was of wat zijn bijdrage was. Bij deze stand van zaken kan de man niet worden aangemerkt als medepleger van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling of als pleger van openlijk geweld in vereniging. De rechtbank acht dit, net als de officier van justitie, daarom niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de man vrij.