De 1,5 jaar oude dochter van de verdachte werd in februari 2014 opgenomen in een ziekenhuis in Uden. Bij het kind werden in eerste instantie geen noemenswaardige klachten aangetroffen. Een dag later was het kind suf en lusteloos en besloot de kinderarts uitgebreid onderzoek te doen. In het bloed van de peuter werd paracetamol en Tramadol gevonden. Onderzoek van 2 deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) wees uit dat de pijnstiller Tramadol ergens die dag tussen 9.00 en 14.00 uur moet zijn toegediend.
Op basis van getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat er geen Tramadol op de kinderafdeling in het ziekenhuis aanwezig was. Daarnaast is het medicijn op huisartsenvoorschrift aan de verdachte verstrekt. Ook was de verdachte alleen op de kamer met haar dochter in de periode dat de Tramadol en paracetamol moeten zijn toegediend. De rechtbank acht het verder van belang dat de verdachte, zonder te weten welk medicijn exact in het bloed van haar dochter was aangetroffen en zonder dat haar daarnaar was gevraagd, aan één van de kinderverpleegkundigen heeft verteld dat zij het medicijn Tramadol (Tramal) slikt.