De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester het sluiten van de woning noodzakelijk mocht vinden. Er waren weliswaar geen aanwijzingen dat de drugs in of vanuit de woning werden verhandeld en het is ook maar de vraag of sprake is van een recidivesituatie, maar de politie trof wel een handelshoeveelheid harddrugs én een vuurwapen aan. Bovendien ligt de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
Desondanks had de burgemeester ook een waarschuwing kunnen geven in plaats van een sluiting van 3 maanden. De ouders besloten pas na gesprekken met onder meer de wijkagenten om hun dochter en kleinkinderen (en later haar vriend) in hun woning op te nemen. Zij wisten dat dit een risico was, omdat er sprake is van een verleden met drugs. De eerste periode na haar intrek controleerden de ouders de kamers van hun dochter nog. Bij het besluit om de woning te sluiten, zegt de burgemeester dat de ouders de kamers hadden moeten blijven controleren (zeker na het intrekken van de vriend). Volgens de voorzieningenrechter gaat de burgemeester er hiermee aan voorbij dat de politie had toegezegd een oogje in het zeil te houden zodat de ouders niet ongewild betrokken zouden kunnen raken bij drugs(handel). In plaats daarvan gaf de politie de burgemeester slechts in overweging de woning te sluiten.
Al met al wijst de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning tot 6 weken nadat zij heeft besloten op het bezwaar van de ouders. De burgemeester mag de woning in die periode dus niet sluiten.