Met signalen aan de hogere rechter en de wetgever vraagt de rechtbank aandacht voor de vraag van de burger om maatwerk. De Tweede Kamer nam vanwege haar eigen rol bij de toeslagenaffaire een motie aan waarin is overwogen dat “de wetgever wetten zo moet formuleren dat een uitvoeringsorgaan altijd enige ruimte heeft om maatwerk te leveren, en de rechter voldoende rechtsbescherming kan bieden aan de burger". Met de wetgeving over parkeerbelasting kan worden afgevraagd of die rechtsbescherming kan worden geboden.
De wetgeving die de rechter verhindert om maatwerk te leveren kan allereerst het vertrouwen van de maatschappij in de rechtspraak ondermijnen. Als de rechtbank in een concreet geval namelijk geen maatwerk toepast waar dat op zich op zijn plaats is, kan dat worden gezien als een te starre houding van de rechter die daarmee te ver afstaat van de maatschappij. Dit terwijl de oorzaak van het niet kunnen bieden van maatwerk in dit geval niet bij de rechter ligt, maar in de wetgeving. Daarnaast kan deze wetgeving het vertrouwen van de maatschappij in de wet(gever) ondermijnen.
De rechtbank wil de wetgever vragen de hiervoor geschetste consequenties van de huidige wetgeving onder ogen te zien en zichzelf af te vragen of die wetgeving (nog langer) adequaat is. Daarbij betrekt de rechtbank dat de maatschappij een naheffingsaanslag parkeerbelasting nog altijd als een boete ervaart, ondanks dat het al ruim dertig jaar geleden in de juridische constructie van het (fiscale) kostenverhaal is ondergebracht. Dat roept de vraag op of die constructie niet te veel losstaat van de werkelijkheid. Als dat zo is, dan vormt dat wel een wankele basis voor een belastend besluit waarmee veel burgers dagelijks te maken hebben.