De rechtbank volgt de stichting niet in de stelling dat het zoeken van een object hetzelfde is als het in vrije tijd observeren van vissen. Cruciaal verschil is dat het observeren van vissen voor eigen plezier gedaan wordt. Daaraan ligt geen plan of ander doel ten grondslag. Als er op een aangegeven tijd en locatie door een organisatie gericht gezocht wordt naar een object of lichaam, is sprake van arbeid. Dat is hier dus het geval. Verder ziet de rechtbank in de wet- en regelgeving, anders dan de stichting, geen aanknopingspunten om vrijwilligers of zelfstandigen die duikarbeid verrichten vrij te stellen van de regels in de Arbowet. Uitgangspunt voor de veiligheidsmaatregelen is of er sprake is van duikarbeid. De mate van ervaring, de locatie, de diepte of de gebruikte apparatuur zijn dan niet relevant.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat de stichting een boete moet betalen. De opgelegde boete is echter te hoog. De stichting had eind 2019 weliswaar eigen vermogen, maar het positief resultaat over 2020 was zeer beperkt. De boete van 4.800 euro kon alleen worden betaald door een gift van een donateur, anders was het voor de stichting onmogelijk geweest om de boete te voldoen. De rechtbank stelt de boete vast op 25% van het opgelegde bedrag. Dit maakt dat de stichting 1.200 euro moet betalen.
De rechtbank is zich er van bewust dat deze uitspraak niet de boodschap bevat waarop de stichting en duikverenigingen in Nederland gehoopt hadden. De vrees vanuit de branche voor hoge boetes is enerzijds invoelbaar, anderzijds moet het ook voor kleine organisaties mogelijk zijn om aan de regels te voldoen. De vraag of de Arbowet voor sportduikers daarvoor moet worden aangepast, moet worden beantwoord door de wet- en regelgever en niet door de rechter.