Het echtpaar wilde in februari 2013 een ongeveer 2 weken oude baby bij hun gemeente inschrijven. De man claimde dat het om zijn zoon ging. In de Spaanse geboorteakte stond hij inderdaad als vader vermeld. Omdat de man niet met de Roemeense moeder van het kind is getrouwd, is die in Spanje gedane erkenning in Nederland echter niet rechtsgeldig. De kinderrechter bepaalde vervolgens in april 2013 dat Bureau Jeugdzorg de voorlopige voogdij kreeg over het kind. Omdat er twijfel bestond of de man de biologische vader is, moest hij vervolgens meewerken aan een DNA-test. Hiervoor had hij tot en met 6 juni 2013 de tijd. Toen de man dit naliet, ging Bureau Jeugdzorg op onderzoek uit en bleek het echtpaar niet meer in Nederland te wonen. De rechtbank stelt vast dat het echtpaar op dat moment al naar Spanje was vertrokken met het kind. Dit is een strafbare handeling, want het echtpaar wist dat ze de baby aan Bureau Jeugdzorg moesten overdragen maar onttrokken hem welbewust aan het aan Bureau Jeugdzorg toegekende gezag.
De rechtbank rekent het de verdachten aan dat zij de beslissing van de kinderrechter van de rechtbank en later van het gerechtshof aan hun laars hebben gelapt. Ook hebben zij het Bureau Jeugdzorg onmogelijk gemaakt om invulling te geven aan de voorlopige voogdij. Het is in het belang van de samenleving dat dergelijke beslissingen worden gerespecteerd en nageleefd. Het ondermijnen van de Nederlandse rechtsregels door het recht in eigen hand te nemen, is dan ook buitengewoon laakbaar, zeker omdat het er alle schijn van heeft dat de verdachten de adoptieregels hebben proberen te omzeilen. Aan de voorwaardelijke celstraffen koppelt de rechtbank als bijzondere voorwaarde dat de verdachten ieder 10.000 euro moeten storten in een algemeen internationaal kinderfonds van Unicef.