- Advocaten kunnen op de wijze als voorzien in artikel artikel 9.5 Landelijk
procesreglement (Lpr) per B-formulier instructies geven voor de eerstvolgende parkeerrol.
- Een instructie inhoudende een verzoek tot plaatsing van de zaak op de continuatierol zal met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.6 Lpr worden beoordeeld.
- Een instructie inhoudende een verzoek tot verwijzing van de zaak naar de volgende parkeerrol zal de rechtbank in beginsel in die zin uitleggen dat partijen het geding niet binnen afzienbare termijn wensen voort te zetten; in dat geval zal met toepassing van artikel 247 Rv doorhaling volgen.
- Een uitzondering geldt voor twee categorieën van zaken: (1) zaken waarin partijen in afwachting zijn van een door de rechtbank gelast deskundigenonderzoek en (2) zaken waarin een deskundigenbericht is gelast en waarbij de kosten van de deskundige in debet zijn gesteld (artikel 199 Rv); deze zaken zullen, behoudens andersluidende instructie van partijen, worden doorverwezen naar de volgende parkeerrol.
- In bijzondere gevallen zal de rolrechter per individuele zaak beslissen omtrent de vraag of doorhaling dan wel verwijzing naar de volgende parkeerrol aangewezen is.
Ingangsdatum beleid
Het beleid gaat in per 1 januari 2013 en geldt ook voor lopende zaken en zaken die op 1 januari 2013 op de parkeerrol staan.
Toelichting
De rechtbank streeft naar vermindering van het aantal zaken op de parkeerrol. Die
vermindering draagt bij aan het terugdringen van de administratieve belasting die met de
halfjaarlijkse behandeling van de parkeerrol gepaard gaat. Ook heeft een kleinere parkeerrol een positief effect op de doorlooptijden van handelszaken. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank beleid ontwikkeld dat betrekking heeft op de wijze waarop met de parkeerrol wordt omgegaan.
Het beleid steunt op twee uitgangspunten:
- De parkeerrol is een administratieve voorziening voor zaken waarin, om welke reden ook, tijdelijk niet wordt voortgeprocedeerd. Zij is niet bedoeld voor zaken waarin redelijkerwijs niet valt te verwachten dat de procedure binnen afzienbare termijn wordt voortgezet.
- Doorhaling van een zaak op de parkeerrol heeft als zodanig geen gevolgen voor de
rechtsverhouding tussen partijen (artikel 246 lid 2 Rv). Een reden voor handhaving van een zaak op de parkeerrol kan dus niet zijn gelegen in de rechtsverhouding tussen partijen, noch in materiële, noch in processuele zin.
Deze uitgangspunten leiden er toe dat een zaak op de eerste of eerstvolgende parkeerrol wordt doorgehaald, tenzij een bijzondere reden bestaat voor handhaving op de parkeerrol.
De parkeerrol wordt halfjaarlijks behandeld. Gelet op het geldende schema voor verwijzing naar de parkeerrol (zie artikel 9.4 Landelijk procesreglement, hierna: Lpr), staan zaken tenminste drie maanden op de parkeerrol op het moment dat deze wordt behandeld. Van zaken die tenminste drie maanden ‘stil’ liggen valt in beginsel (zie hierna), zo blijkt uit de praktijk, niet te verwachten dat deze binnen afzienbare termijn zullen worden voortgezet.
De rechtbank kan een zaak die op de parkeerrol staat ambtshalve doorhalen indien geen van partijen er, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, blijk van geeft het geding te willen voortzetten (artikel 247 Rv; zie ook artikel 9.2 Lpr). Uit een uitlating van partijen op de halfjaarlijkse parkeerrol, inhoudende een verzoek tot verwijzing van de zaak naar de volgende parkeerrol, zal de rechtbank in beginsel afleiden dat partijen het geding niet binnen afzienbare termijn wensen voort te zetten. In dat geval zal met toepassing van artikel 247 Rv doorhaling volgen.
Als gezegd heeft die doorhaling als zodanig geen enkel rechtsgevolg. De zaak blijft aanhangig vanaf de dag van dagvaarding (artikel 125 lid 1 Rv). Dat is niet anders in het geval de procedure was geschorst, onder meer wegens faillissement (artikel 29 Fw), of omdat de procedure is aangehouden omdat partijen in afwachting zijn van een beslissing van een hogere rechter in hun zaak of van een beslissing in een verwante procedure in binnen- of buitenland dan wel vanwege onderhandelingen tussen partijen. Als partijen daartoe aanleiding zien, kunnen zij de doorgehaalde zaak opnieuw opbrengen op de wijze als voorzien in artikel 9.6 Lpr. Partijen zijn in dat geval geen nieuw griffierecht verschuldigd. Deze gang van zaken verschilt niet met die wanneer een zaak vanaf de parkeerrol weer wordt opgebracht.
De hierboven geschetste handelwijze geldt voor bijna elke categorie van zaken op de
parkeerrol. Op voorhand heeft de rechtbank twee categorieën zaken gedefinieerd waarvoor een uitzondering aangewezen is.
In de eerste plaats de zaken waarin partijen in afwachting zijn van een door de rechtbank
gelast deskundigenonderzoek. Voor die zaken geldt dat in beginsel evident is dat partijen het geding willen voortzetten, indien en zodra het deskundigenonderzoek is afgerond, terwijl de verwijzing naar de parkeerrol het gevolg is geweest van een beslissing van de rechtbank zelf (namelijk de benoeming van een deskundige). Die zaken zullen dus, behoudens andersluidende instructie van partijen, worden doorverwezen naar de volgende parkeerrol.
Dat geldt ook voor zaken waarin een deskundigenbericht is gelast en waarbij de kosten van de deskundige in debet zijn gesteld (artikel 199 Rv). Ingevolge artikel 248 Rv dient de rechtbank in zodanig geval bij doorhaling te beslissen welke partij welk deel van die in debet gestelde kosten voor haar rekening dient te nemen. Met het beleid wordt niet beoogd dergelijke beslissingen en de daarmee gepaard gaande beoordeling van het geschil eerder te doen plaatsvinden dan nadat er geen goede reden meer bestaat om het geschil nog aanhangig te doen zijn.
In van het beleid uitgezonderde en in bijzondere gevallen zal de rolrechter per individuele
zaak beslissen omtrent de vraag of doorhaling dan wel verwijzing naar de volgende parkeerrol aangewezen is.