De rechtbank is van oordeel dat de Natuurbeschermingswet de minister verplicht bij de aanwijzing uitsluitend overwegingen van ecologische aard te betrekken. De minister mag dus geen rekening houden met economische, sociale of culturele belangen. De minister hoefde daarom geen onderzoek te doen naar de gevolgen van de toevoeging van habitattypen en soorten voor de door de agrariërs genoemde belangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijzigingen geen terugwerkende kracht hebben en geen gevolgen hebben voor de bestaande rechten van de agrariërs. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de aangewezen habitattypen en soorten in meer dan verwaarloosbare mate in de aangewezen gebieden voorkomen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld over iedere algemene en gebiedsspecifieke grond. Het eindoordeel van de rechtbank is dat zij alle beroepen ongegrond verklaard. De volledige uitspraak lees je op rechtspraak.nl.