Laden...

Beslissing schorsen hechtenis kroongetuige B. - 9 september 2025

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksBekende rechtszaken > Strafzaak Marengo > Beslissing schorsen hechtenis kroongetuige B. - 9 september 2025

> Zie hier de hoofdpagina over het hoger beroep in de zaak Marengo

De beslissing van het hof

Het verzoek: opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis

In de strafzaak tegen N.B. is op de zitting van 2 september jl. het verzoek gedaan zijn voorlopige hechtenis op te heffen. En als het hof dat verzoek afwijst, dan is het verzoek zijn voorlopige hechtenis te schorsen. Bij opheffing is de voorlopige hechtenis geheel van tafel, bij schorsing blijft het bevel juridisch van kracht, maar wordt de feitelijke tenuitvoerlegging ervan geschorst. Dat laatste betekent dat als de verdachte zich niet houdt aan de voorwaarden bij de schorsing, de verdachte weer in detentie terechtkomt.

Wat is door de verdediging aangevoerd?

De Staat heeft met N.B. in 2017 een deal gesloten: die deal komt voor N.B. erop neer dat hij als getuige verklaart over een aantal misdrijven, en dat hij dat doet naar waarheid. Als N.B. als wat heet kroongetuige aan die verplichtingen voldoet, dan zal het Openbaar Ministerie de voorgenomen strafeis in zijn zaak verminderen, met de helft. De in die deal genoemde strafeis is 24 jaren, de helft daarvan is 12.

De officier van justitie heeft uiteindelijk bij de rechtbank niet die 12 jaar gevangenisstraf geëist, maar 10 jaar. De officier van justitie heeft die lagere straf van 10 jaar geëist, omdat tussentijds de wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling was gewijzigd. Volgens de oude regeling zou een door de rechter opgelegde straf van 12 jaar netto 8 jaar zitten betekenen, volgens de nieuwe regeling betekent dat voor N.B. niet 8 maar 10 jaar vastzitten.

Al tijdens de gesprekken met de advocaten van N.B. in 2017 rondom het sluiten van de deal is de mogelijkheid van wijziging van die wet onder ogen gezien. Omdat N.B. erop heeft gerekend dat de deal uitging van een eis die de netto-straf (de tijd die hij zou moeten “zitten") van 8 jaar inhield, heeft het Openbaar Ministerie (de advocaten van) N.B. aangegeven dat die afspraak en de bij N.B. bestaande verwachting zou worden geëerbiedigd als de wet zou wijzigen: wat het OM betreft 8 jaar vastzitten.

Dat laatste is uiteindelijk gebeurd: volgens de gewijzigde, nu geldende regeling impliceert een gevangenisstraf van 10 jaar voor de veroordeelde dat hij 8 jaar moet zitten. Het moge zo zijn dat het niet het Openbaar Ministerie, maar de rechter is die straf oplegt, en het moge ook zo zijn dat de rechter niet is gebonden aan wat het Openbaar Ministerie met N.B. heeft afgesproken, dan wel aan verwachtingen die bij hem door dat Openbaar Ministerie zijn gewekt.

Maar in dit geval mag het vertrouwen van N.B. niet worden beschaamd. Te minder, omdat het niet bij toezeggingen is gebleven. De officier van justitie heeft in eerste aanleg die eis van 10 jaar (netto 8 jaar) geformuleerd, terwijl de rechtbank de officier van justitie daarin is gevolgd: aan N.B. is door de rechtbank die straf van 10 jaar (= netto 8 jaar) opgelegd.

Zou N.B. langer dan 8 jaren moeten blijven vastzitten, dan is er een grote kans dat hij langer vastzit dan wordt gerechtvaardigd door de straf die hem door de rechtbank is opgelegd. Immers, N.B. heeft tot dusver aan zijn verplichtingen uit hoofde van de deal gaaf voldaan. En hij zal dat ook blijven doen. Als ook het hof aan N.B. in hoger beroep die straf oplegt, dan heeft hij te lang vastgezeten als hij niet nu op vrije voeten wordt gesteld.

Daarom moet zijn voorlopige hechtenis worden opgeheven dan wel worden geschorst, vanwege het samenvallen van die 8 jaar met de tijd die hij vastzit, sinds 2017. Tot zover het verzoek en de onderbouwing daarvan.

 

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft uiteengezet dat de redenering van de raadsman van N.B. juist is waar het gaat om het door het Openbaar Ministerie bij N.B. opgewekte vertrouwen: het is gerechtvaardigd dat N.B. zich beroept op het vertrouwen is gewekt dat de netto-straf wat het Openbaar Ministerie betreft op 8 jaar zou moeten uitkomen. Maar dat betekent niet ook dat er daardoor een reden is om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen.

De wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in zijn huidige vorm betekent voor een veroordeelde niet dat bij een opgelegde straf van 10 jaar hij zonder meer op vrije voeten komt, dus ook niet na 8 jaar. En bovendien: N.B. ís niet een onherroepelijk veroordeelde ten aanzien van wie wordt onderzocht of hij in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij ís niet een veroordeelde maar een verdachte, die in hoger beroep terechtstaat.

Daarom is er wat de advocaat-generaal betreft geen reden om het bevel voorlopige hechtenis van tafel te vegen.

Wél is er volgens de advocaat-generaal aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden te schorsen. Het bevel blijft dan van kracht, maar als N.B. zich aan voorwaarden houdt hoeft hij vooralsnog niet vast te blijven zitten. Maar dan moet hij zich wel aan voorwaarden houden.

En er ís aanleiding is om te schorsen. Vanwege dat door het Openbaar Ministerie bij hem opgewekte vertrouwen: 8 jaar zitten. Daarbij komt dat er ook een algemeen belang is dat N.B. wordt geschorst. Zou dan niet gebeuren, dan zou in andere strafzaken (nu en in de toekomst) de Staat in het kader van de omgang met kroongetuigen als een onbetrouwbare partij kunnen worden weggezet: dat de Staat jegens de kroongetuige niet nakomt wat wél is toegezegd. En die negatieve uitstraling dient te worden voorkomen met het oog op andere zaken waarin kroongetuigen figureren.

Tot zover het standpunt van het Openbaar Ministerie.

 

Het oordeel van het hof

Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de wettelijke regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet betekent dat een verdachte met het enkele bereiken van de datum waarop hij, als ware hij een veroordeelde, door het Openbaar Ministerie op grond van die regeling onder voorwaarden in vrijheid zou kunnen worden gesteld. Een verdachte is niet hetzelfde als een veroordeelde, die zijn straf moet ondergaan. Daarom is het enkel bereiken van die datum geen juridische reden om de voorlopige hechtenis op te heffen. N.B. is immers geen veroordeelde, hij is nog steeds een verdachte.

En daarbij komt, dat de juridische gronden voor die voorlopige hechtenis er nog steeds zijn: hij is veroordeeld voor zeer ernstige feiten, waardoor - zoals dat in de wet staat - de rechtsorde ernstig is geschokt. Bovendien is hij voor die feiten door de rechtbank veroordeeld. En moet het hof in hoger beroep dat vonnis waarin hij is veroordeeld beoordelen.

En tóch vormt wat is aangevoerd een reden om het verzoek om die voorlopige hechtenis te schorsen toe te wijzen. En die reden is er vanwege het volgende.

Voor het hof kan voor de beoordeling van het verzoek in het midden blijven of het vertrouwen dat door N.B. en het Openbaar Ministerie al dan niet gerechtvaardigd is. Vaststaat dat het Openbaar Ministerie zich jegens de kroongetuige N.B. tot op heden gehouden acht te bevorderen dat zijn netto-strafdeel 8 jaren beloopt. En het hof stelt vast dat ook de door de rechtbank opgelegde straf voor N.B. resulteert in die feitelijke detentieduur van 8 jaren.

Het is dát van meet af aan bestaande, en aldus in de tijd in woord, vordering en vonnis bevestigde vergezicht van N.B., dat in zijn geval een zeer bijzondere (persoonlijke) omstandigheid oplevert. Het is dié verwachting die bij hem heeft postgevat, in welke verwachting hij zich bevestigd weet, eerst door Openbaar Ministerie bij de rechtbank, door het vonnis van de rechtbank, en het Openbaar Ministerie in hoger beroep. En met dat vergezicht verblijft hij sinds 2017 in voorlopige hechtenis. Een verblijf dat in zijn geval mede wordt gekleurd door het feit dat tijdens zijn voorlopige hechtenis drie naasten van hem om het leven zijn gebracht, te weten zijn broer, advocaat en vertrouwenspersoon.

Het hof stelt vast dat de Staat ervoor heeft gekozen om met N.B. als criminele getuige een deal te sluiten. In die deal heeft het Openbaar Ministerie zich jegens N.B. ertoe verplicht strafvermindering te vorderen, door het halveren van de langjarige basis-strafeis. Daarbij komt, dat het Openbaar Ministerie het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ondersteunt, terwijl het zich bovendien rekenschap heeft gegeven van zijn taak toezicht te houden op naleving door de verdachte van de aan schorsing te verbinden voorwaarden.

Daarmee is niet gezegd dat de grond om N.B. in voorlopige hechtenis te houden is verbleekt. Immers, de feiten waarvoor zijn voorlopige hechtenis is bevolen laten zich rubriceren als zeer ernstige feiten, in het criminele milieu en in georganiseerd verband gepleegd. Maar die grond voor zijn voorlopige hechtenis is in dit bijzondere geval wél gerelativeerd. In zoverre, dat niet valt te verwachten dat de invrijheidstelling van N.B. langs de weg van een schorsing van de voorlopige hechtenis onder na te noemen voorwaarden resulteert in maatschappelijk onrust.

Dat het hof op het gedane verzoek tot een andere afweging komt dan eerder de raadkamer, is in de kern terug te voeren op het feit dat het hof het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis anders weegt dan de raadkamer. En dit belang, afgezet tegen de doelen die met zijn voorlopige hechtenis worden nagestreefd rechtvaardigt een schorsing onder na te noemen bijzondere voorwaarden.

Tot slot herhaalt het hof dat het te zijner tijd tot eindoordelen komt in verdachtes strafzaak. Het hof zal dán hebben te oordelen over het vonnis waarvan beroep. En het hof zal zo nodig daarvoor andere beslissingen in de plaats stellen. Pas dán zal blijken, indien het hof daaraan toekomt, welke strafoplegging passend en geboden is.

Daarom is met deze beslissing tot schorsing van voorlopige hechtenis nadrukkelijk niét gezegd dat N.B. daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat die strafoplegging voor hem geen hernieuwde vrijheidsbeneming zal opleveren.

De hele beslissing:

ECLI:NL:GHAMS:2025:2346

  

Zie ook:

'Voorlopige hechtenis kroongetuige Marengo-proces geschorst' (nieuwsbericht 9-9-2025)