Wanneer melding wordt gedaan voor maatschappelijke ondersteuning moet de gemeente allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens moet de gemeente vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Als die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verlenen. Wanneer het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken.
De gemeente heeft dit miskend door geen onderzoek te doen naar de concrete specifieke ondersteuningsbehoefte. Het college heeft de AWBZ-indicatie zonder nader onderzoek overgenomen. Daardoor ontbreekt inzicht in de specifieke noodzakelijke ondersteuningsbehoefte van betrokkene en kan de vraag of daarin op andere wijze kan worden voorzien dan door toekenning van een maatwerkvoorziening, niet worden beantwoord. Evenmin kan daardoor de vraag worden beantwoord of een maatwerkvoorziening moet worden toegekend, en zo ja, wat daarvan de aard, inhoud en omvang moet zijn, dan wel of de voorziening beschermd wonen, aangewezen is. Pas nadat het bedoelde onderzoek is gedaan, kan immers worden vastgesteld of betrokkene in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening of beschermd wonen. Indien het onderzoek uitwijst dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden, staat het de gemeente vrij om beschermd wonen toe te kennen als dit voor de gemeente een goedkopere passende bijdrage is voor de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt.