Werkterrein internationale kamer
In de Nederlandse rechtsorde is de Centrale Raad van Beroep de hoogste feitenrechter op het gebied van het socialezekerheids- en ambtenarenrecht. De Nederlandse rechtsorde maakt deel uit van de internationale rechtsorde. Ingevolge de Grondwet is de Nederlandse rechter bevoegd om te toetsen aan internationale verdragen waaraan Nederland zich heeft verbonden, voor zover die verdragen bepalingen bevatten die ‘eenieder verbindend’ zijn. Als een procespartij een beroep doet op een eenieder verbindende verdragsbepaling waarmee de toepassing van een Nederlandse regel in de voorgelegde situatie niet verenigbaar is, moet de rechter voorrang verlenen aan verdragsrecht. Bijzonder aan de Nederlandse rechtsorde is dat de toepassing van veel nationale wetgeving door de rechter niet mag worden getoetst aan de Grondwet, maar wel aan verdragsrecht.
Nederland is gebonden aan veel verdragen. Van bijzonder belang is het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de Protocollen daarbij. Verder wordt in socialezekerheids- en ambtenarenzaken met enige regelmaat een beroep gedaan op een aantal bilaterale verdragen over sociale zekerheid, op het Europees Sociaal Handvest (ESH) en op verdragen die tot stand zijn gekomen onder auspiciën van de Verenigde Naties.
Binnen zijn werkingssfeer werkt ook het recht van de Europese Unie (EU) diep door in het Nederlandse socialezekerheids- en ambtenarenrecht. Voor de doorwerking van het EU-recht zijn de doorwerkings- en voorrangsregels bepalend die volgen uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU in Luxemburg (HvJEU). Als de Centrale Raad van Beroep in een zaak als eindrechter het Unierecht moet toepassen terwijl nog niet helder is wat de juiste uitleg is, is hij verplicht om, alvorens zelf einduitspraak te doen, prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. Door het stellen van prejudiciële vragen draagt de Centrale Raad van Beroep bij aan een uniforme rechtsontwikkeling op Europees niveau.
Aan toetsing aan verdragsrecht zitten veel haken en ogen. De internationale kamer (IK) is het team van de Centrale Raad van Beroep dat zich heeft gespecialiseerd in de beantwoording van vragen op dit terrein.
Uitspraken over toepassing van het woonlandbeginsel
De IK heeft op 5 april 2018 een aantal uitspraken gedaan over korting op Nederlandse uitkeringen wegens wonen in het buitenland op grond van de Wet woonlandbeginsel (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2018:1020 en ECLI:NL:CRVB:2018:1053). Het ging om de toepassing van het woonlandbeginsel op de WGA-uitkering van een inwoner van Thailand, op de kinderbijslag voor een kind in Indonesië, op de nabestaandenuitkering van een inwoner van Indonesië, en op de nabestaandenuitkering van een inwoner van Zuid-Afrika.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de bilaterale socialezekerheidsverdragen met Thailand en Indonesië en het bilaterale socialezekerheidsverdrag met Zuid-Afrika zich ertegen verzetten dat de uitkering wordt verlaagd alleen omdat de gerechtigde of het kind zich in die landen heeft gevestigd.
Naar aanleiding van deze uitspraken heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekendgemaakt dat de bij de Wet woonlandbeginsel voorgeschreven korting vanaf 1 april 2018 niet meer wordt toegepast wegens wonen in Indonesië, Thailand, Zuid-Afrika, Argentinië, Belize, Ecuador, Egypte, Filipijnen, Hong Kong, Jordanië, Monaco, Panama en Paraguay (Kamerstukken II, 32878, nr. 19 (officielebekendmakingen.nl)).