ECLI:NL:CRVB:2024:2275
Geen aanleiding voor beoordeling of is voldaan aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellante op de datum van de aanvraag, 12 maart 2019, weliswaar niet over arbeidsvermogen beschikte maar dat dit nog geen duurzame situatie was. Appellante had in 2015/2016 gedurende anderhalf jaar een regulier dienstverband en daarmee arbeidsvermogen. Daarnaast volgt uit medische informatie dat appellante sinds 2016 in behandeling is en dat een gedegen traumabehandeling zal leiden tot een betere beheersbaarheid van de prikkelgevoeligheid voor triggers. Gelet hierop voldoet appellante ten tijde van de aanvraag, per wanneer het recht op Wajong-uitkering kan ontstaan, niet aan de voorwaarden voor toekenning van een Wajong-uitkering. Voor een beoordeling of voldaan is aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong bestaat in dit geval geen aanleiding. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Wajong art. 1a:1 lid 1, 1a:1 lid 3, 1a:11
ECLI:NL:CRVB:2024:2334
Verblijf in het buitenland. Recht vast te stellen.
Appellant wordt verweten de informatieplicht van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA te hebben geschonden. Daarbij heeft het Uwv aangegeven dat appellant niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn woonadres, nadat op 19 april 2022 is geconstateerd dat het appartement op het door appellant verstrekte woonadres in Turkije niet was bewoond. Bij het Uwv was bekend dat appellant op 1 juni 2022 in Turkije verbleef. Voor het vaststellen van het recht op uitkering was het volledige woonadres van appellant niet noodzakelijk. Ter uitvoering van de in de wet neergelegde controlevoorschriften dient het Uwv te beschikken over het volledige woonadres in Turkije, maar deze situatie is in dit geval niet aan de orde nu het Uwv appellant niet verwijt dat hij controlevoorschriften niet heeft nageleefd. Het Uwv kon dan ook niet tot de conclusie komen dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Dat betekent dat het Uwv niet op deze grond heeft mogen overgaan tot beëindiging van de WIA-uitkering.
Wet WIA art. 27, 43 aanhef en onder f, 76
ECLI:NL:CRVB:2024:2277
Terugvordering voorschot. Niet voldoen aan inkomenseis.
Hoofdstuk 3 van het AIB, specifiek artikel 3:2 biedt geen aanknopingspunt om algemene bijstand op grond van de Tozo als inkomen als bedoeld in de Wet WIA aan te merken. Appellant heeft niet langer recht op een loonaanvullingsuitkering, maar op een vervolguitkering. Het Uwv had geen aandeel in de oorzaak van de terugvordering. Na het begin van de coronacrisis in 2020 heeft appellant geen wijziging van de geschatte inkomsten doorgegeven en ook anderszins ontbreken signalen op basis waarvan het Uwv had kunnen concluderen dat de inkomstengegevens niet langer correct waren. Daarnaast is niet gebleken dat het Uwv gedurende die maanden op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat appellant in maart, april en mei 2020 algemene bijstand op grond van de Tozo ontving. De oorzaak van de terugvordering is gelegen in het lager uitvallen of wegvallen van de inkomsten van appellant uit arbeid als zelfstandige en het feit dat hij dit niet heeft doorgegeven aan het Uwv.
Wet WIA art. 77; AIB art. 3:2, 4:1
ECLI:NL:CRVB:2024:2392
Gecombineerde maatstaf ZW. Onvoldoende staat vast dat appellante geschikt is voor werk als caregiver.
Na de WIA-beoordeling heeft appellante – naast een WW-uitkering – het werk gedeeltelijk hervat als caregiver. Onvoldoende staat vast dat appellante op 24 december 2020 voor het werk als caregiver geschikt was. Daarbij is van belang dat appellante bij de WIA-beoordeling in januari 2018 ongeschikt werd geacht voor haar werk als huishoudelijk medewerkster. Tijdens het spreekuur op 16 november 2020 heeft appellante verklaard dat het werk het als caregiver ongeveer hetzelfde werk inhield. Het Uwv heeft desgevraagd geen verdere verduidelijking kunnen geven over de exacte inhoud van de taken en belastende aspecten in de functie van caregiver. Dit komt voor risico van het Uwv. Nu onvoldoende vaststaat dat appellante op 24 december 2020 geschikt was voor het laatst verrichte werk als caregiver, kan het Uwv reeds hierom niet worden gevolgd in zijn standpunt, dat appellante op die datum geschikt was voor haar arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW. In het midden kan daarom blijven of appellante op deze datum (ook) geschikt was voor de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies.
ZW art. 19
ECLI:NL:CRVB:2024:2290
Maatregel. Benadelingshandeling. Maatregel strekt zich ten onrechte uit tot na einddatum van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Appellant betwist niet dat hij door tijdens ziekte ontslag te nemen een benadelingshandeling heeft gepleegd. Appellant stelt dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt althans de maatregel had moeten worden gematigd wegens verminderde verwijtbaarheid. Appellant wordt in deze stelling niet gevolgd. De Raad stelt vast – en het Uwv heeft ter zitting ook erkend – dat de opgelegde maatregel zich ten onrechte uitstrekt tot na 28 februari 2023, de einddatum van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van appellant. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 2, zesde lid, van het Maatregelenbesluit. Daaruit volgt immers dat een blijvende weigering alleen kan worden opgelegd voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden. Voor een weigering van de uitkering vanaf 1 maart 2023 is daarmee geen plaats.
ZW art. 45, eerste lid, onder j
ECLI:NL:CRVB:2024:2307
Excessief ziekteverzuim.
Het te verwachten structureel ziekteverzuim van appellant als gevolg van epileptische aanvallen is aan te merken als zodanig excessief dat van een werkgever tewerkstelling niet in redelijkheid kan worden verlangd. Nu appellant in staat wordt geacht om vier uur per dag te werken zal zelfs indien er tijdens werktijd slechts één aanval optreedt hiermee al gauw 25% van de werktijd gemoeid zijn. Wat betreft de tonisch-clonische aanvallen bevat het dossier geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid te twijfelen van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten ziekteverzuim van 10%. Het totaal te verwachten ziekteverzuim komt hiermee boven de 30%. De dagelijkse momenten waarop de epileptische aanvallen zich bij appellant voordoen zijn onvoorspelbaar. Dit betekent dat de epileptische aanvallen ook buiten werktijd kunnen optreden, maar bemoeilijkt eventuele vervanging van appellant bij een aanval kort voor of gedurende werktijd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening gehouden met ziekteverzuim door andere oorzaken.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9 onder e