Laden...

College van Beroep voor het bedrijfsleven vraagt conclusie over verschoonbaarheid overschrijding bezwaar- of beroepstermijn

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksCollege van Beroep voor het bedrijfsleven > Nieuws > College van Beroep voor het bedrijfsleven vraagt conclusie over verschoonbaarheid overschrijding bezwaar- of beroepstermijn
Den Haag, 06 juni 2023
De president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Theo Simons, heeft een conclusie gevraagd aan raadsheer advocaat-generaal Rob Widdershoven in vier zaken over coronasteun waarin de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift of het beroepschrift is overschreden. 

In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit betekent dat, als eenmaal is vastgesteld dat de termijn is overschreden, moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verwijtbaar of juist verschoonbaar is.  

In twee zaken moet het College beoordelen of de minister van Economische Zaken en Klimaat het bezwaar van een onderneming terecht niet inhoudelijk heeft behandeld omdat de termijnoverschrijding verwijtbaar was. In de twee andere zaken moet het College beoordelen of de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep bij het College verwijtbaar of verschoonbaar is. 

De belangrijkste vraag die met de conclusie moet worden beantwoord is in welke (categorieën of groepen van) gevallen door het bestuursorgaan of de bestuursrechter moet worden geconcludeerd tot verschoonbaarheid (verontschuldigbaarheid) van een vastgestelde overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn en welke nationale of internationale juridische normen en welke omstandigheden van feitelijke aard daarvoor bepalend zouden moeten zijn 

Achtergrond

Tot nu toe wordt in de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters niet snel aangenomen dat een vastgestelde termijnoverschrijding verschoonbaar is. Op zich bestaan voor een strikte benadering goede redenen. Hiermee wordt de rechtszekerheid gediend. Na het ongebruikt verstrijken van de termijn wordt een besluit immers onaantastbaar en staat in de rechtsorde vast wat rechtens is. Dat is te meer van belang bij besluiten waarbij veel belanghebbenden zijn betrokken en bij besluiten met een grote maatschappelijke betekenis. Een consequente toepassing bevordert ook de voorspelbaarheid en de consistentie van het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming en doet verder recht aan het gelijkheidsbeginsel.  

Achtergrond van de vraagstelling is de in het recente verleden opgekomen en sindsdien actuele en mede op wetenschappelijke inzichten gebaseerde discussie of in de rechtspraktijk - desondanks - niet te lichtvaardig het uitgangspunt wordt gehanteerd dat elke burger over voldoende “doe-vermogen" beschikt om tijdig bezwaar te maken en beroep in te stellen. Die discussie lijkt mede ingegeven door de opvatting dat het doel van het bestuurs(proces)recht is om rechtsbescherming te bieden door materiële beslechting van geschillen en dat “procederen over procederen" zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit roept de vraag op of en zo ja wanneer een ruimhartiger benadering door bestuursorganen en bestuursrechters aangewezen is.

De president verzoekt de raadsheer advocaat-generaal om bij de beantwoording aandacht te besteden aan de vraag of het uitmaakt of bij het bestreden besluit de actuele dan wel potentiële - tegengestelde - belangen van anderen dan de indiener van het bezwaar- of beroepschrift zijn betrokken. Een eventuele verruiming van de verschoonbaarheid heeft rechtstreekse gevolgen voor de rechtszekerheid van die derden (en ook voor de rechtszekerheid van het bestuursorgaan).

Ook vraagt de president om aandacht te besteden aan de vraag of het uitmaakt of een burger voorafgaand aan of tijdens de bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een deskundige vertegenwoordiger of adviseur en in hoeverre fouten van een vertegenwoordiger of adviseur aan de indiener van het bezwaar- of beroepschrift mogen of moeten worden toegerekend.

Tot slot zou de raadsheer advocaat-generaal aandacht moeten besteden aan de vraag welke onderzoeksplicht op het bestuursorgaan rust en welke stelplicht en bewijslast op de burger. 

Verdere gang van zaken

Het College zal de vier zaken op 13 juli 2023 behandelen op een zitting. De zaken worden met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling behandeld door een zogeheten grote kamer. Een grote kamer bestaat uit vijf rechters. In dit geval zijn dat twee rechters van het College, twee rechters afkomstig van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en één rechter afkomstig van de Centrale Raad van Beroep. De raadsheer advocaat-generaal is ook aanwezig op de zitting. Binnen zes weken na de zitting neemt hij zijn conclusie. Partijen krijgen dan twee weken de tijd om daarop te reageren. Enige tijd daarna worden de uitspraken gedaan.

Belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling

De conclusie van de raadsheer advocaat-generaal geeft voorlichting aan het College, maar is niet bindend. Het is een advies. Met het nemen van een conclusie wordt meer dan met de rechterlijke uitspraak zelf gelegenheid geboden om een rechtsvraag te plaatsen in een bredere maatschappelijke en juridische context. Zo draagt de conclusie bij aan de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. 

Uitspraken