Het CBb zegt, in deze principiële uitspraak, dat de minister bij zijn beslissing is gehouden aan wat ACM bij de weigering van de vergunning had vastgesteld. De minister is dus gebonden aan het oordeel van de ACM dat de continuïteit van de landelijke postdienstverlening zonder de overname geen gevaar loopt en dat daarvoor dus ook geen financiële overheidsbijdrage nodig is. Dit geldt ook voor de verwachting van ACM dat door de fusie de prijzen voor zakelijke klanten en consumenten zullen stijgen. In strijd met het systeem van de Mededingingswet is de minister daaraan voorbij gegaan en heeft hij het werk van ACM overgedaan.
Alleen het belang van de werkgelegenheid is volgens de minister zelf niet zwaarwegend genoeg om de vergunning te verlenen. Omdat hij naast dat belang geen andere algemene belangen heeft genoemd die door de overname zouden worden gediend, is de vergunning ten onrechte verleend. Het CBb laat daarom de vernietiging van de vergunning door de rechtbank in stand en zet daarmee definitief een streep door de vergunning.