De twee procedures gaan over wat bekend staat als de ‘mondkapjesdeal’ die zich afspeelde ten tijde van de coronacrisis. SHA hield zich, via haar 100%-dochter HABV, met name in het begin van de coronacrisis, zonder winstoogmerk bezig met het beschikbaar krijgen van onder meer mondkapjes. De bestuurders van SHA en HABV waren ook (indirect) aandeelhouders van Relief Goods Alliance (RGA) dat een identieke doelstelling had als HABV en wel winst beoogde. RGA sloot een overeenkomst met het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) voor de levering van 40 miljoen mondkapjes. De winst die RGA daarmee behaalde is grotendeels als dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders en uiteindelijk ten goede gekomen aan de bestuurders.
SHA, HABV en ook de Staat vorderen grote bedragen van de voormalig bestuurders. Daarnaast vordert de Staat dat de ‘mondkapjesdeal’ wordt vernietigd. SHA en HABV zijn in de procedure die de Staat heeft aangespannen toegelaten om als ‘tussenkomende partij’ een eigen vordering in te stellen.