Het hof is van oordeel dat, wanneer het OM een notaris strafrechtelijk vervolgt, het daarnaast een redelijk belang kan hebben om een tuchtklacht tegen deze notaris in te dienen. Daarbij is van belang dat het strafrecht een ander doel dient dan het tuchtrecht. Het tuchtrecht bewaakt het aanzien van de beroepsgroep, beschermt het belang van een goede beroepsuitoefening en bevordert de kwaliteit daarvan zodat de samenleving daarin vertrouwen kan (blijven) stellen. Het is niet aan de tuchtrechter om vast te stellen of de gedraging van de notaris als valsheid in geschrifte als bedoeld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht is te kwalificeren.
Het hof acht de handelwijze van de notaris niet alleen uitermate onzorgvuldig, maar is ook van oordeel dat de notaris had moeten beseffen dat hij misbruik maakte van zijn maatschappelijke positie.
Het hof rekent het de notaris zwaar aan dat hij het aanzien van zijn beroepsgroep in diskrediet heeft gebracht en het maatschappelijk vertrouwen daarin heeft beschadigd door de kernwaarden van het beroep - zorgvuldigheid, integriteit en onafhankelijkheid - ernstig te schenden. Alleen oplegging van de zwaarste maatregel - ontzetting uit het ambt - is daarop een passende en noodzakelijke reactie. De uitspraak van het hof is bindend.