In hoger beroep betwistte de gerechtsdeurwaarder de gegrondheid van de klacht niet meer. Hij kwam uitsluitend nog op tegen de door de kamer opgelegde maatregel van ontzetting en de bepaling dat hij gedurende een termijn van vijf jaar niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een andere gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd.
Evenals de kamer voor gerechtsdeurwaarders acht het hof de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden. Maar het hof beperkt de termijn waarbinnen de gerechtsdeurwaarder niet aan een andere gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd tot drie maanden. Het hof acht de gerechtsdeurwaarder weliswaar niet geschikt om een eigen gerechtsdeurwaarderskantoor te leiden, maar wil hem niet de mogelijkheid ontnemen om als toegevoegd gerechtsdeurwaarder onder verantwoordelijkheid van een andere gerechtsdeurwaarder ambtelijke werkzaamheden te verrichten. Voor twijfel aan zijn geschiktheid daarvoor bestaat geen grond. Hij heeft ter zitting laten blijken zich op die werkzaamheden te willen toeleggen.